John Bowlby: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Joep Zander (overleg | bijdragen)
→‎Hechtingstheorie: +ref+link--er is nog iets mis met de code voor een andere referentie; graag nakijken
Joep Zander (overleg | bijdragen)
→‎Hechtingstheorie: + code is wel goed; maar wordt in controlemodus niet goed weergegeven
Regel 11:
Al in 1938 benadrukte Bowlby tijdens zijn toetredingsrede voor de British Psycho-Analytic Society dat een verbroken moeder-kindrelatie in de eerste drie jaar vaak leidt tot emotioneel teruggetrokken gedrag van het kind. Hij formuleerde in de [[jaren '40]] en [[jaren '50|'50]] zijn hechtingstheorie op basis van studies naar jeugddelinquenten en zijn werk op de school voor kinderen met afwijkend gedrag. Zijn vooronderstelling is dat kinderen genetisch 'geprogrammeerd' zijn om zorg te verkrijgen in de periode van kinderlijke hulpeloosheid. Dit doen zij door bijvoorbeeld te huilen of nabijheid van vaste verzorgers te zoeken. Volgens Bowlby hebben kinderen die gehechtheidsgedrag vertonen meer kans op overleving en dus op nakomelingen. In tegenstelling tot de destijds gangbare psychoanalytische theorie dat gehechtheidsgedrag is gericht op [[voedsel|voeding]], bevordert het de nabijheid tot de verzorger.<ref>Dit werd in 1965 ook ondersteund door het onderzoek van de Amerikaanse dierpsycholoog [[Harry Harlow]] die jonge [[Resusaap|resusapen]] liet kiezen uit een voedende ijzerdraadmoeder en een niet-voedende badstofmoeder. Zij brachten de meeste tijd door bij de zachte badstofmoeder.</ref> Door die nabijheid voelt het kind zich veilig en kan het zijn omgeving gaan exploreren. Bowlby concludeerde dat een langdurig afwezige band tussen moeder en kind in de eerste drie levensjaren leidt tot een onomkeerbaar negatief effect op de geestelijke gezondheid van het kind.<ref name="Horst"/><ref name="IJzendoorn">{{Aut|[[Rien van IJzendoorn|Van IJzendoorn]], M.H., [[Louis Tavecchio|L.W.C Tavecchio]], F.A. Goossens, M.M. Vergeer}} (1988). ''Opvoeden in geborgenheid – Een kritische analyse van Bowlby’s attachmenttheorie'', Van Loghum Slaterus, Deventer.</ref>
 
Na hevige kritiek van onder andere [[Jan Hendrik van den Berg]] - de onderzochte kinderen waren niet alleen gescheiden van hun moeders, maar er speelden vele andere factoren een rol<ref>Velen waren getraumatiseerd door de oorlog.</ref> - gebruikte Bowlby ook observaties en overwegingen uit de cognitieve ontwikkelingstheorie, regelsysteemtheorie en vooral de [[ethologie]] (onder andere het werk van [[Niko Tinbergen]] en [[Konrad Lorenz]]). Zijn hoofdconclusie blijft wel staan. Bowlby erkende overigens dat ook andere opvoeders konden voorzien in een "moederlijke" zorg<ref>‘Maternal Care and Mental Health’, Genève 1951 blz 11</ref>. Later toonden diverse onderzoekers ook aanaån dat een kind niet per se aan de ''moeder'' gehecht hoeft te geraken; ook andere opvoeders kunnen een veilige hechtingsrelatie tot stand brengen. Bowlby's studente [[Mary Ainsworth]] ontwikkelde in de [[jaren '60]] de [[vreemde situatietest]] om diverse [[hechtingstypen van kinderen]] vast te stellen.<ref name="IJzendoorn"/>
 
Bowlby's hechtingstheorie heeft geleerd dat het verstandig is om huilende baby's niet te laten huilen, maar te troosten. Door te huilen laten ze immers merken dat ze behoefte hebben aan de nabijheid van hun verzorgers. In de [[kinderopvang]] is de affectieve relatie tussen leidster en kind een essentieel aandachtspunt geworden. Ook verklaart de theorie dat [[Ondervoeding|ondervoede]] of mishandelde kinderen toch loyaal aan hun ouders blijven. Ze zijn namelijk wel aan hen gehecht, hoewel in het geval van mishandelde kinderen meestal niet veilig gehecht.<ref name="Horst"/><ref name="IJzendoorn"/>