Johan van Thiel: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Wikix-oud (overleg | bijdragen)
il
kGeen bewerkingssamenvatting
Regel 7:
Nadat hij begin 1909 zijn studie in Amsterdam had afgerond werd hij [[advocaat (beroep)|advocaat]] en [[Procureur (Nederland)|procureur]] te Amsterdam, waarnemend griffier bij het 4de kantongerecht en bovendien was hij werkzaam bij het parket van de ambtenaren van het [[Openbaar Ministerie in Nederland|Openbaar Ministerie]] (OM) bij de kantongerechten in het arrondissement Amsterdam. Op 1 augustus 1910 werd hij benoemd tot ambtenaar van het OM bij de kantongerechten in het arrondissement [[Utrecht (stad)|Utrecht]]. In mei 1919 keerde hij weer terug naar de hoofdstad waar hij benoemd werd tot substituut-[[officier van Justitie]] bij de rechtbank te Amsterdam.
 
In januari 1921 werd hij lid van de gemeentelijke bioscoopcommissie die in Amsterdam verantwoordelijk was voor de [[filmkeuring]]. Na het opstappen van de voorzitter I. Zeehandelaar volgde Van Thiel hem in november van dat jaar op. De landelijke overheid wilde een eind maken aan alle lokale bioscoopcommissies die ieder hun eigen criteria hadden en kwam in 1926 met de [[bioscoopwet]]. Als uitvloeisel van die wet werd begin 1928 door de overheid de Rijksfilmkeuring oftewel de ''Centrale Commissie voor de Filmkeuring'' (CCF; vanaf 1977 ''De Nederlandse Filmkeuring'') ingesteld waarvan Van Thiel meteen bij de oprichting tot lid werd benoemd. Een jaar later stelde de CCF een 'commissie van advies' in waarin Van Thiel zitting nam.
 
[[Cornelis Baart de la Faille|C. Baart de la Faille]], sinds 1907 officier van justitie van rechtbank te Amsterdam, overleed eind december 1931 waarna Van Thiel hem in maart 1932 opvolgde. Bijna acht jaar later, op 1 januari 1940, volgde hij [[Albertus van Harinxma thoe Slooten (jurist)|A. baron van Harinxma thoe Slooten]] op als procureur-generaal bij het gerechtshof te Amsterdam. Hiermee werd hij tevens fungerend directeur van de politie in Amsterdam. In februari 1941 werd hij lid van een commissie van advies voor de reorganisatie van de politie in het bezette Nederland. Enkele weken na de [[Februaristaking]] in 1941 werd in Amsterdam eerst burgemeester [[Willem de Vlugt|W. de Vlugt]] vervangen door de pro-Duitse burgemeester [[Edward Voûte|E.J. Voûte]] en kort daarop werd de Amsterdamse hoofdcommissaris [[Hendrik Johan Versteeg jr.|H.J. Versteeg]] vervangen door de [[Nationaal-Socialistische Beweging|NSB]]'er [[Sybren Tulp|S. Tulp]]. In oktober van dat jaar werd Van Thiel door de Duitse bezetters vervroegd met pensioen gestuurd en vervangen door de NSB'er [[Jan Feitsma|J. Feitsma]] die tot dan rechter was bij de arrondissementsrechtbank in Groningen. In juli 1942 werd hij als [[Gijzeling (Tweede Wereldoorlog)|gijzelaar]] geïnterneerd en in december 1943 weer vrijgelaten. Tijdens de gehele bezetting en zelfs tijdens die gijzeling hield hij contact met commissaris [[Willem Schreuder|W.H. Schreuder]] van het sectiebureau Marnixstraat die hij zag als de ideale kandidaat om na de oorlog hoofdcommissaris van de Amsterdamse politie te worden. Waarschijnlijk op eigen gezag belastte Van Thiel hem met de leiding over de ordehandhaving nadat Amsterdam bevrijd was.<ref>A.J.J. Meershoek, ''Dienaren van het gezag : de Amsterdamse politie tijdens de bezetting '', 1999, ISBN 90-5515-223-4