Katholieke emancipatie in Nederland: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
Regel 7:
De katholieke politici sloten zich aan bij de liberalen die, onder leiding van [[Johan Rudolph Thorbecke|Thorbecke]], hervormingsgezind waren en dit soort koninklijke invloed afschaften. Vervolgens ontstond beroering bij het [[Herstel van de bisschoppelijke hiërarchie]] in [[1851]], dat weliswaar door de regering werd goedgekeurd, maar waartegen conservatieve protestanten te hoop liepen, wat de [[Aprilbeweging]] werd genoemd. Dezen schakelden [[Willem III der Nederlanden|Koning Willem III]] in om de beslissing ongedaan te maken.
 
Omstreeks [[1870]] trad een verwijdering tussen katholieken en liberalen op, daar de laatsten aandrongen op opheffing van het gezantschap bij de paus. Ook wensten de katholieken, op aandrang van een conservatieve encycliek, [[Quanta Cura]], uit [[1864]], waarin moderne ontwikkelingen, en bovenal neutraal onderwijs, ten zeerste werd afgekeurd. De liberalen waren hier uiteraard een voorstander van. Dit leidde tot wat de [[schoolstrijd (Nederland)|schoolstrijd]] zou worden genoemd. Hier deden van gereformeerde zijde ook de [[Anti-Revolutionaire Partij|anti-revolutionairen]] aan mee. Uiteindelijk leidde dit alles tot een verregaande mate van [[verzuiling]] in de Nederlandse maatschappij, die tot ver in de tweede helft van de 20e eeuw zou doorwerken.
 
Het was [[Herman Schaepman]] die in [[1880]] met de ''proeve'' voor een katholiek partijprogramma kwam. Deze persoon was veel vooruitstrevender dan de meeste andere katholieke politici, met name in sociaal opzicht. In [[1891]] kwam er voor het eerst een soort losse katholieke fractie in de [[Tweede Kamer]], die op sociaal gebied zeer conservatief was. Pas in [[1896]] werd Schaepman hier lid van en hij formuleerde een programma dat weliswaar anti-socialistisch was maar ook oplossingen voor het sociale vraagstuk bood.