Heerlijkheid Jever: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 3:
In 1359 werd Edo Wimeken de Oudere tot hoofdeling gekozen van Östringen, Rüstringen en Wangerland. Hierdoor ontstond een afzonderlijk Fries gebied: Jever. In 1428 werd in Jever een burcht gebouwd, wat een bevestiging van de heerschappij gaf. Toch bleef het land bedreigd vanuit Oost-Friesland en Oldenburg.
 
Na de dood in [[1511]] van de laatste [[hoofdeling]] van Jever, Edo Wiemken de Jongere, kwam het gebied aan dezijn erfdochterdochter Maria. Nadat de Enno II van Oost-Friesland het huwelijksverdrag van 1517 niet nakwam, nam Maria in 1531 het heft in eigen handen: zij verjoeg Oost-Friese bezetting en droeg haar gebied als leen op aan keizer [[Karel V van het Heilige Roomse Rijk|Karel V]] in zijn hoedanigheid van hertog van Bourgondië (= de Nederlanden). In 1536 verhief Maria Jever tot stad.
 
BijOmdat testamentde moeder van Maria een geboren gravin van Oldenburg was, vermaakte kwamzij de heerlijkheid Jever inbij 1575testament aan het graafschap [[Oldenburg (land)|Oldenburg]]. Na haar dood in 1575 viel de heerlijkheid dan ook aan Oldenburg. Na het uitsterven van de graven van Oldenburg in 1667 kwam Jever via de zuster van de laatste graaf, Magdalena van Oldenburg, die gehuwd was met vorst Rudolf van [[Anhalt-Zerbst]] aan hun zoon Jan van Anhalt-Zerbst.
 
De laatste vorst van Anhalt-Zerbst, Frederik August, overleed in 1793. Erfgename was zijn zuster, de Russische keizerin [[Catharina II van Rusland|Catharina de Grote]]. Tot 1807 fungeerde de weduwe van de laatste vorst van Anhalt-Zerbst als administrator in Jever.
Regel 35:
|-
| 1667-1667
| [[Johan V van Anhalt-Zerbst|Johan van Anhalt-Zerbst]]
| 24-3-1621
| 4-7-1667