Elektrische locomotief: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 14:
Bij de wisselstroomsystemen wordt de spanning met een [[transformator]] verlaagd naar een goed hanteerbare waarde. Er zijn locomotieven die geschikt zijn voor meerdere stroomsystemen: bicourante (2-stroomsystemen) of polycourante (meer spanningen) locomotieven. Om de snelheid van de trein te regelen, en om beschadiging van de motoren te voorkomen, is een eloc tegenwoordig voorzien van [[vermogenselektronica]].
 
Tot circa 1980 vond de vermogensregeling bij gelijkstroomlocomotieven plaats met voorschakelweerstanden, die ruim de helft van de elektrische energie omzetten in warmte als de regelaar niet in de eindstand stond. Daarbovenop werden de motoren nog stapsgewijs anders geschakeld. Bij het wegrijden eerst alle motoren in serie, vervolgens serie-parallel en uiteindelijk parallel (NS lokomotiefserie 1100). Bij de lokomotieven met 6 tractiemotoren waren er zelfs 2 serie-parallelstanden (2 groepen van 3 en 3 groepen van 2) zoals in de NS lokomotieven-series 1200 en 1300. In de jaren na 1980 kwam de [[thyristor]]-sturing ([[chopper (elektronica)|choppers]]) in zwang, bijvoorbeeld de lokomotieven-series [[NS 1600|1600]], [[NS 1700|1700]] en [[NS 1800|1800]], en ook de zgn. [[Intercitymaterieel|Koplopers]] (ICM). Na 1990 werd er meer gekozen voor de [[inverter]] [[draaistroomtractie]], zoals bijvoorbeeld de "Bison" dubbeldekkers ([[Dubbeldeks interregiomaterieel|DD-IRM]]) met de bekende neuriënde deuntjes vanuit de tractieinstallatie. Deze systemen zijn ieder, met resp. 20 à 35 % enresp. 25 à 40 %, energiezuiniger dan hun voorganger.
*Zie ook: [[Elektrische tractie]]