Zone van Turritella triplicata en Yoldia semistriata: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Tom Meijer (overleg | bijdragen)
sjabloon verplaatst
Tom Meijer (overleg | bijdragen)
fouten verbetered, links toegevoegd
Regel 5:
Hoewel één van de naamgevende soorten op grond van [[zoölogie|zoölogische]] [[Zoölogische nomenclatuur|prioriteitsregel]]s tegenwoordig anders genoemd wordt, blijft de oorspronkelijke naam van de biozone met de 'verouderde' [[taxon]]naam volgens de aanbevelingen in de [[International Stratigraphic Guide]] gehandhaafd.
 
De zone werd in 1975 door [[Gerard Spaink|Spaink]] geïntroduceerd als onderdeel van een biozonering van de mariene [[sediment|afzettingen]] uit het Plioceen[[Mioceen|Boven Mioceen]] tot en Vroeg-met het [[Vroeg Pleistoceen]] van Nederland. De zone is aanwezig in de [[Formatie van Oosterhout]] en heeft een [[Reuverien]] ouderdom.
 
Equivalenten van deze zone zijn aanwezig in [[Engeland]], in de [[Red Crag Formation|Red]] en [[Coralline Crag Formation]]s in [[East Anglia]]. In [[België]] komt deze zone ongeveer overeen met het [[Scaldisien]].
 
De zone is gedefinieerdgedefiniëerd als een [[BiostratigrafieBiozone|associatiezone]] (''assemblage zone''). Dat betekent dat van een gegeven aantal soorten die een 'assemblage' kunnen vormen een aantal in de bestudeerde laag moet voorkomen om de aangetroffen [[fossiel]]e fauna tot die zone te kunnen rekenen. Hoewel dus alle als kenmerkend beschouwde soorten bij elkaar kunnen worden aangetroffen is het niet noodzakelijk dat al deze soorten daadwerkelijk aanwezig zijn. Het is zelfs niet noodzakelijk dat de naamgevende soorten van de zone in de onderzochte laag aanwezig zijn.
 
Spaink (1975) beschouwde het gezamenlijke voorkomen van een aantal van de volgende soorten als kenmerkend voor deze zone:
Regel 38:
|}
 
Natuurlijk zijn dit niet alle soorten die uit deze zone bekend zijn maar deze beperkte lijst geeft al aan dat de associatie duidt op een relatief warme zee. Verder valt het hoge aandeel van [[uitsterven|uitgestorven]] soorten op. Een groot deel van deze soorten is in deze biozone in het [[Noordzee]] gebied voor het laatst aanwezig.
 
De MOL. D zone werd beschreven als onderdeel van een serie molluskenzones beginnend in het grensbereik van het [[Mioceen|Boven Mioceen]] en het vroeg Plioceen tot aan de [[regressie]] aan het eind van het [[Tiglien]] in het vroeg [[vroeg Pleistoceen]]. Van oud naar jong zijn dit de zones [[Zone van Arcoperna sericea en Chlamys tigerina|MOL. E]] tot en met [[Zone van Mya arenaria en Hydrobia ulvae|MOL. A]] (zie het schema onderaan deze pagina).
Hoewel het type zone dit niet noodzakelijk maakt, werden deze zones vooral [[chronostratigrafie|tijdstratigrafisch]] opgevat. Waarschijnlijk is dat grotendeels terecht maar later onderzoek heeft uitgewezen dat de werkelijkheid ingewikkelder is. Binnen de zone zijn twee subzones onderscheiden: [[Subzone van Nassarius reticosus en Chlamys opercularis|MOL. D1]] en [[Subzone van Chlamys gerardi en Astarte trigonata|MOL. D2]]. Waarschijnlijk is het jongere deel van deze zone (subzone MOL D1) deels een [[facies|faciëel]] equivalent van zone [[MOL. C]].