Imagologie: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
+iw's
Leerssen (overleg | bijdragen)
kGeen bewerkingssamenvatting
Regel 24:
 
==Geschiedenis==
In de geschiedenis van de imagologie vallen 4 fasen te onderscheiden. De eerste fase, dominant in de periode 1900-1950, zag nationaal karakter eenvoudigewegeenvoudigweg als een objectief gegeven en als literair thema (net als bijv. “de zonsopgang” of “de rivaliteit tussen zoon en vader”) en onderzoekt de weergave daarvan in een literair tekstcorpus, zonder veel kritische analyse. In de tweede fase, na de Tweede Wereldoorlog (1945-1965) werd nationale karateriseringkarakterisering vooral gezien als een heilloos vooroordeel dat bij uitstek kritisch onderzocht en gedemythologiseerd moest worden. De derde fase (1965-1990) ontwikkelde daarnaast een belangstelling in de structuur, aard en functie van zelfbeelden en beelden van de ander. In de laatste jaren worden de aan het licht getreden typologische constanten onderzocht als een “retoriek van nationale karakterisering”. Binnen de Vergelijkende Literatuurwetenschap is de imagologie gedurende enkele decennia gemarginaliseerd tengevolge van, onder meer, het toenemend anti-historisme van die discipline na 1965; de imagologie is in die tijd vooral staande gehouden door Hugo Dyserinck en zijn “Akense programma”, van waaruit een interesse naar nationale beeldvorming vooral is uitgewaaierd naar andere vakgebieden zoals de cultuurgeschiedenis, Culturele Studies en Europese Studies. De laatste jaren valt echter ook binnen de literatuurwetenschappen hernieuwde belangstelling voor de imagologie te bespeuren.
 
==Bevindingen==
Door vergelijkend onderoek is de imagologie tot inzichten of werkhypothesen gekomen als daar zijn:
*Contrasten tussen een “koel”, als cerebraal en moreel gekarakteriseerd noorden en een warm“warm”, als sensueel en amoreel gekarakteriseerd zuiden, zijn in veel gevallen te registreren, ongeacht de locatie op de landkaart
*Ook zijn contrasteringen tussntussen een “dynamisch” centrum en een “statische” periferie stereotiep en casus-onafhankelijk
*Machtige landen worden vaak als bedreigend en negatief gerepresenteerd, kleine landen als sympathiek; die karakterisering kan schommelen als een land aan macht wint of inboet.
*De meeste nationale karakters worden als twee tegenstrijdige polen getypeerd: het ultieme cliché over bijna elk volk is dat het “een volk van tegenstellingen” is.
Regel 40:
*Manfred Beller & Joep Leerssen (eds.), ''Imagology: The cultural construction and literary representation of national characters. A critical survey'' (Amsterdam: Rodopi, 2007). ISBN 978-90-420-2317-8
*Günther Blaicher (ed.), ''Erstarrtes Denken. Studien zu Klischee, Stereotyp und Vorurteil in englischsprachiger Literatur'' (Tübingen: Narr, 1987).
*Thomas Bleicher, "Elemente einer komparatistischen Imagologie", ''Komparatistische Hefte'', 2 (1980): 12-24.
*Hugo Dyserinck, "Zum Problem der «images» und «mirages» und ihrer Untersuchung im Rahmen der Vergleichenden Literaturwissenschaft", ''Arcadia'', 1 (1966): 107-120.
*Hugo Dyserinck, "Komparatistische Imagologie jenseits von «Werkimmanenz» und «Werktranszendenz»", ''Synthesis'', 9 (1982): 27-40.