Formatieve periode

Amerika

De formatieve periode (Engels: Formative stage), ook wel preklassieke periode genoemd, is een periode in de Amerikaanse archeologie uit de indeling van Gordon Willey en Phillip Phillips. Deze periode loopt van omstreeks 2000 v.Chr. tot omstreeks 500.

De formatieve periode wordt voorafgegaan door de archaïsche periode. De opkomst van de landbouw markeert de overgang tussen beide periodes. Tijdens de formatieve periode ontwikkelde de pottenbakkerij en de weverij zich en ontstonden de eerste permanente nederzettingen.

De formatieve periode wordt opgevolgd door de klassieke periode.

Noord-Amerika bewerken

 
Resten Poverty Point vanuit de lucht

In Noord-Amerika kwam rond 1300 v.Chr. Poverty Point in Louisiana op.[1] Dit was de eerste echt grote plaats langs de Mississippi en tevens de oudste “stad” in Noord-Amerika. Ze was gebouwd in de vorm van een halve cirkel en bestond uit zes (halve) ringen van opgehoogde aarde. De binnenste ring was ongeveer 600 meter in diameter. De buitenste ring werd in het midden onderbroken door een heuvel van ongeveer 2 meter hoog en 20 meter breed aan de basis. Men denkt dat er ongeveer 600 woonhuizen geweest moeten zijn en dat het 4000 tot 6000 inwoners bezat. Aangezien er nog meer soortgelijke, kleinere nederzettingen aan de Mississippi gevonden werden, lijkt het er op dat de architecten van hetzelfde volk of althans eenzelfde culturele traditie waren.

Omdat de platforms (die men ziet als tempels) gelijkenis vertonen met Olmeekse bouwwerken waren volgens bepaalde theorieën de bouwers van deze eerste grote nederzettingen mogelijk door dezen beïnvloed. Volgens sommigen waren het mogelijk zelfs uitgeweken Olmeken. Veel bewijs hiervoor is echter niet gevonden.

 
Grave Creek Mound

Niet heel veel later begon in de huidige Amerikaanse staat Ohio een andere groep mensen met het oprichten van heuvels. Dit waren de Adena.[2] Mogelijk waren dit de voorouders van de Algonquian-mensen maar zeker is dit niet. Tussen 1000 en 300 v.Chr. was de bloeiperiode van deze cultuur, die zich vooral manifesteerde in het oorspronkelijke gebied. De culturele invloed was echter veel wijder. Men heeft handelscontacten aangetoond met het noorden (Grote Meren) voor koper en het zuiden (Golf van Mexico) voor schelpen en andere dierlijke producten (schildpadschild, alligatortanden). De heuvels die opgericht werden waren in tegenstelling tot de heuvels langs de Mississippi bijna allemaal grafheuvels. De doden werden meestal gecremeerd, maar de mensen met een hogere functie werden met talloze grafgiften (onder andere tabletten van zandsteen, stenen hangers, koperen ringen, sierplaatjes van mica, aardewerk en pijpen van steen) begraven. In totaal werden er tussen de 300 en 500 grafheuvels opgericht, waarvan de grootste, Grave Creek Mound in West Virginia, ongeveer 20 meter hoog is en uit 60.000 ton aarde bestaat. Men leefde van de jacht, de visserij, het verzamelen van wilde planten en van het verbouwen van inheemse gewassen zoals pompoenen en een aantal graangewassen. Het bekendste landbouwproduct is echter de zonnebloem, welke van oorsprong uit het grensgebied van Nebraska en Colorado kwam en rond 2500 v.Chr. voor het eerst gecultiveerd werd.

Ook aan de Noordwestkust ontstonden in deze periode de eerste elites. Er was een grote groei in de handel van kostbare producten zoals obsidiaan. Waarschijnlijk werden nu ook de eerste grote plankenhuizen gebouwd waardoor onder andere een verbeterde opslag van voedsel mogelijk werd.


Meso-Amerika bewerken

De oudste complexe cultuur in Mexico is die van de Olmeken (1200-400 v.Chr.), afkomstig van de Mexicaanse Golfkust. Zij worden weleens de moedercultuur van Mexico genoemd omdat zij de eerste cultuur zouden zijn met typisch Meso-Amerikaanse cultuuruitingen, zoals de bouw van piramides, het schrift en een godsdienst waarin de fauna ("Weerjaguar") en de elementen (vooral water en vuur) een grote rol speelt. Ook kennen zij het typische Meso-Amerikaanse balspel. Belangrijke Olmeekse centra zijn San Lorenzo en La Venta. De Olmeken zijn echter het bekendst vanwege de kolossale in steen uitgehakte hoofden die tot veel speculatie hebben geleid omdat de gezichten volgens sommigen negroïde trekken hebben. Wetenschappelijk bewijs voor een Afrikaanse oorsprong van de Olmeken is er echter niet.

Op 15 september 2006 werd in een artikel in het tijdschrift Nature aangekondigd dat het mogelijk oudste schrift uit Amerika was ontdekt. Het in de Mexicaanse kuststaat Veracruz gevonden 12 kilo zware zogenaamde Cascajalblok[3] stamt uit ongeveer 900 v.Chr. en wordt aan de Olmeken toegeschreven. De "tekst" bevat 28 verschillende tekens van in totaal 62.

Niettemin zijn er ook Mesoamerikanisten die verkiezen de Olmeken een 'zustercultuur' te noemen van meerdere culturen die gelijktijdig opkwamen, samen met Tlatilco in het Dal van Mexico, de vroege Zapoteken van San José Mogote en de vroege Maya's. Bovendien blijkt een aantal van de oudste ontwikkelingen (piramides, balspel, aardewerk) zich te hebben voorgedaan buiten het Olmekengebied, aan de Pacifische kust van Chiapas en Guatemala. Dit laatste zou weer mogelijk kunnen duiden op direct overzees contact met het Andesgebied omdat complexe samenlevingen daar immers ongeveer 2000 jaar ouder zijn.

In het zuiden van Centraal-Amerika (Panama, Costa Rica, Nicaragua) verscheen rond 2000 v.Chr. het eerste aardewerk en dat vertoont enige gelijkenissen met het aardewerk uit het noorden van Zuid-Amerika (Colombia/Ecuador). Ook de landbouwproducten wijzen eerder naar het zuiden dan naar het noorden (maniok is belangrijker dan maïs) hoewel onderzoek heeft aangetoond dat Mexicaanse en Zuid-Amerikaanse landbouwproducten elkaar hier al tegen kwamen rond 5000 v.Chr. Het noorden van Centraal-Amerika (Honduras, El Salvador, Belize, Guatemala) viel onder de invloedssfeer van de Olmeken.

Na de Olmeken kwam er een stroomversnelling in de ontwikkelingen. De drie belangrijkste plaatsen in Meso-Amerika zijn: het Centrale Hoogland, de huidige staat Oaxaca en het Mayagebied. Deze gebieden zijn alle drie deels beïnvloed door de Olmeken maar vooral de laatste twee (Oaxaca, Mayagebied) hebben ook zelf weer de nodige invloed gehad op de Olmeken.

De Mexicaanse periode van 300 v.Chr. tot ongeveer 250 na Chr. wordt door archeologen "laat pre-klassiek" genoemd. Het is een periode waarin de basis werd gelegd voor de grote steden uit de klassieke periode (250-900 na Chr.). Het Mayagebied kende dan al verschillende grote steden waaronder Kaminaljuyu in de Guatemalteekse hooglanden en El Mirador en Nakbe in het oerwoud van de Petén. In Oaxaca en het Centrale Hoogland was de situatie anders. Hier kwamen slechts twee steden op die elk voor zich de eigen regio zouden domineren. In het geval van het Centrale Hoogland zou deze nieuwe stad zelfs geheel Meso-Amerika (en wellicht daarbuiten richting VS en Costa Rica) sterk beïnvloeden. Het gaat hier om Monte Albán (Oaxaca) en Teotihuacán (Centrale Hoogland).

 
Monte Albán

Monte Albán was de hoofdstad van de Zapoteken en is vooral bekend om de zogenaamde "danzantes" (dansers), afbeeldingen van mensen op grote stenen platen die volgens wetenschappers krijgsgevangenen (eventueel om te offeren) moeten voorstellen. Een van de oudste bewijzen van eigen schrift is op deze platen aangetroffen. Monte Albán zou gedurende de gehele klassieke periode verreweg de belangrijkste stad in Oaxaca blijven met grote invloed naar buiten. Het Zapoteekse schrift is overigens goed te vergelijken met het Mayaschrift omdat hetzelfde logofonetische systeem gebruikt werd.

Zuid-Amerika bewerken

 
El Lanzón, Chavín de Huantar

In de noordelijke Andes van Peru ontstond in deze periode de Chavincultuur. Deze zou een grote invloed hebben op de verdere Andes-geschiedenis.[4] Het best komt deze religieuze en culturele traditie tot uiting in de stad waarnaar de traditie is genoemd, Chavín de Huantar. Men denkt dat dit het belangrijkste religieuze centrum uit deze tijd was en dat vanuit verre streken mensen hiernaartoe trokken om ceremoniën bij te wonen.

De cultus rondom de zogenaamde Stafgod (een menselijk figuur met twee staven in de handen, onder andere te zien op de Raimondi-stèle) komt in latere Andesculturen steeds weer terug (bijvoorbeeld Tiwanaku). Ook de drie-eenheid van jaguar, kaaiman en arend was blijkbaar van groot belang. De kaaiman was de schenker van verschillende gewassen zoals chilipeper, maniok en pinda zoals blijkt uit een van de beroemdste kunstvoorwerpen uit Chavín de Huantar, de Tello-obelisk. Van belang is ook de opmerkelijke aanwezigheid van zeeschelpen (de stad zelf ligt op ruim 3.000 meter hoogte) die enkel voorkomen in de warme wateren van Ecuador. Vooral spondylusschelpen[5] (onder andere Spondylus princeps) blijken uitermate belangrijk. Deze schelpen werden ook al aangetroffen in Caral, en waarschijnlijk voor het eerst verhandeld door de mensen van de Valdiviacultuur. Tot slot maakten de mensen in de Chavínperiode (door archeologen aangeduid als Chavín-horizon vanwege de grote verspreiding) voor het eerst grootschalig gebruik van metalen, voornamelijk koper, goud en zilver.

Vanuit het Orinoco-gebied (Venezuela) vonden nieuwe migraties plaats richting de Antillen en de Guyana’s. De twee bekendste culturele tradities die een dergelijke migratie maakten waren de mensen van de Barrancoidcultuur en de Saladoidcultuur (expansie vanaf 500 v.Chr.). Beide maakten aardewerk en deden aan landbouw.

In het Amazonebekken werd landbouw steeds belangrijker, waarbij maniok het hoofdvoedsel was. Het aantal sambaquis groeide en een “typische Amazonecultuur” ontstond, welke gelijkenissen vertoonde met die van de huidige Amazone-indianen.

Ergens in het noordwesten van dit gebied (waarschijnlijk Noordwest-Brazilië tussen Amazone en Orinoco) begonnen de Arawaktalen-sprekende volkeren tussen 1000 en 500 v.Chr. via het uitgebreide rivierenstelsel aan een grote expansie. In 1492 woonden zij van de Antillen in het noorden tot Argentinië in het zuiden. Een andere groep die zich via de rivieren uitbreidde waren de Tupi. Waarschijnlijk lag hun oorspronkelijke land ergens in de Braziliaanse staten Rondônia en Mato Grosso.

Het noordelijke Andesgebied (Colombia, Ecuador) had een sterke eigen traditie maar ontving ook invloed van buitenaf. Zo bereikte de Peruaanse metallurgie rond 1000 v.Chr. de Ecuadoraans-Colombiaanse grens en is de invloed vanuit het laagland (net als in Chavín in Peru) te merken aan de landbouwgewassen (maniok, zoete aardappel, coca), de iconografie (veel afbeeldingen van tropische dieren zoals de jaguar en alligator) en wellicht aan de vroege datum van aardewerk hier (in de Amazone 5500 v.Chr., in Colombia en Ecuador rond 3500 v.Chr. en in Peru pas vanaf 1800 v.Chr.).

Van belang zijn de Ecuadoraanse kustculturen Machalillacultuur en vooral Chorreracultuur. Archeologen probeerden lange tijd aan te tonen dat deze mensen uit Mexico kwamen. Sinds de jaren zeventig van de 20e eeuw werd echter duidelijk dat eventueel contact tussen de kust van Ecuador en Mexico eerder gezocht moest worden in een Zuid-Amerikaanse invloed op Mexico. Inmiddels is door aardewerkdateringen aangetoond dat de Ecuadoreaanse vondsten ouder zijn (Valdivia). De Mexicaanse vondsten zijn echter wél ouder dan die van Machalilla en Chorrera, terwijl juist daar de overeenkomsten het sterkst zijn. Dat er al vroeg contact was tussen deze twee gebieden is duidelijk (Mexicaanse maïs was hier veel vroeger dan in Noord-Colombia). Hoe precies en vanaf wanneer is echter allerminst helder.

In het gebied ten zuiden van Peru (en Chavín) ontstonden vanaf 1200 v.Chr. langs het Titicacameer allerlei kleine staatjes die kanalen aanlegden voor de landbouw. Een van deze staatjes was Tiwanaku.

Het noorden van Chili en Argentinië werd steeds meer beïnvloed door de noordelijke culturen. Zo werden landbouw (pompoenen, katoen, aardappels, quinoa en toenemend maïs) en veeteelt (lama’s & alpaca’s) steeds belangrijker. Ook aardewerk en metaalbewerking (koper, goud, zilver) kwamen steeds zuidelijker voor.

Zie ook bewerken