Monte Albo grottensalamander

soort uit het geslacht Speleomantes

De Monte Albo grottensalamander[2] of gele grottensalamander (Speleomantes flavus) is een salamander uit de familie longloze salamanders of Plethodontidae. De soort werd voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Renzo Stefani in 1969.[3] De soort werd lange tijd tot het geslacht grottensalamanders (Hydromantes) gerekend, waardoor de verouderde naam vaak opduikt in de literatuur.

Monte Albo grottensalamander
IUCN-status: Bedreigd[1] (2021)
Monte Albo grottensalamander
Taxonomische indeling
Rijk:Animalia (Dieren)
Stam:Chordata (Chordadieren)
Klasse:Amfibia (Amfibieën)
Orde:Caudata (Salamanders)
Familie:Plethodontidae (Longloze salamanders)
Onderfamilie:Plethodontinae
Geslacht:Speleomantes
Soort
Speleomantes flavus
(Stefani, 1969)
Verspreiding
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Monte Albo grottensalamander op Wikispecies Wikispecies
Portaal  Portaalicoon   Biologie
Herpetologie

Uiterlijke kenmerken bewerken

De vrouwtjes worden ongeveer 15 centimeter lang inclusief staart, mannetjes blijven kleiner rond 13 cm waarmee is het een van de grotere Speleomantes- soorten.[4] De kleur is variabel, meestal bruin tot roodbruin maar grijze tot bijna zwarte exemplaren komen eveneens voor. De meeste exemplaren hebben vele fijne vlekjes op de rug, geheel zwarte exemplaren met roze poten komen ook voor. De buikzijde is altijd wit en ongevlekt. Ook geheel gele exemplaren komen voor, waar de naam flavus , dat geel betekent, aan te danken is, maar lang niet alle exemplaren zijn geel. Een typisch kenmerk van de soort zijn de relatief lange poten en grote ogen. Hieraan is de salamander van de andere 6 Speleomantes -soorten is te onderscheiden.

Algemeen bewerken

De Monte Albo grottensalamander komt voor in Italië, en dan alleen het noordelijkste deel van het eiland Sardinië. Zoals alle grottensalamanders wordt de soort veel in en rond grotten aangetroffen, en komt niet ver uit de buurt. Het is een goede klimmer die op de grotwanden loodrecht omhoog kan klauteren dankzij de plakkerige buik en zwemvliezen tussen de tenen, die dienen voor een betere grip. Het voedsel bestaat uit kleine ongewervelden die rond de grotten leven. De soort lijkt zich aan te passen aan landschapsverandering van de mens en is gevonden in gecultiveerde gebieden. Ook wordt de soort meest aangetroffen in vrij ontoegankelijke gebieden, die grotendeels niet bewoond worden door de mens.[4]

Bronvermelding bewerken