Michał Bałucki

Pools dichter (1837-1901)

Michał Bałucki (Krakau, 29 september 1837 - aldaar, 17 oktober 1901) was een Poolse schrijver. Na een opleiding aan de Barbaraschool en het Sint Annagymnasium studeerde Bałucki wiskunde en natuurkunde, later geschiedenis en literatuur aan de Jagiellonische Universiteit. Tussen 1857 en 1864 behoorde hij tot een groep schrijvers rond Józef Szujski, Artur Grottger, Jan Matejko en Władisław Żeleński en debuteerde zelf in 1859 als dichter. Een psychische ziekte onderbrak zijn literaire loopbaan. Enige tijd werkte hij als leraar in Częstochowa.

Michał Bałucki in 1892

Vanwege samenzwerende bezigheden in Galicië was hij 1863–64 in Oostenrijkse gevangenschap. Na zijn vrijlating ging hij naar Warschau. Hier gaf hij 1867-68 het vrouwenblad Kalina (= meisjesnaam) uit. Na zijn romans als Przebudzeni (Ontwaakt) (1864), Młodzi i starzy (Jong en oud)(1866), Życie wśrvd ruin (Leven in ruïnes)(1870) vestigde hij zich met Błyszczące nędze (Stralende armoede) (1870), Żydówka (Joodse vrouw) (1870) en zijn belangrijkste werk Pan burmistrz z Pipidówki (De burgemeester van Pipidówki) (1887) in de literatuurgeschiedenis als een Poolse positivist.

Tevens schreef hij gedichten, korte verhalen en de regelmatig terugkerende column (Tygodnik krakowski) (Krakau wekelijks) voor het tijdschrift Kraj (Regio).

Zijn comedies, zoals Polowanie na męża (Op jacht naar een echtgenoot) (1869), Radcy pana radcy (De adviseurs van de raadgever)(1871), Emancypowana (1873) (Geëmancipeerd, commentaar vertaler: ook toen al!) (1873), Dom otwarty (Open huis) (1883) en Grube ryby (Vette vis) (1881), maakten hem tot mikpunt van kritiek. Daarin werd hij als propagandist van een burgerlijke ideologie aangevallen en zijn houding als Bałucczyzna (Bałuckiisme) bespot. In 1901 pleegde hij zelfmoord.

Werken (selectie) bewerken

Romans

  • 1864 Ontwaakt
  • 1866 Jong en oud
  • 1870 Leven tussen de ruïnes
  • 1870 Stralende armoede
  • 1870 Joodse vrouw
  • 1874 Van kamp naar kamp
  • 1887 De burgemeester van Pipidówka

Komedies

  • 1865 De jacht op een echtgenoot
  • 1867 De adviseurs van de raadgever
  • 1871 Hardwerkende leeglopers
  • 1873 Geëmancipeerd
  • 1880 Buren
  • 1889 Moeilijke tijden
  • 1890 De vrijgezellenclub

Gedicht bewerken

KLACHT

Ik had een pad geflankeerd door madeliefjes,
dat was bijna mijn geluk,
want ik zag daar mijn geliefde,
en genoot van haar glimlach.-

Vandaag hebben doornen deze weg bedekt -
Oh nee, geen doornen, geen onkruid, geen kruiden,
Menselijke afgunst: Jeno (vertaler: Hongaarse jongensnaam) scheidt ons,
En zij wil niet meer bij mij komen. -

Menselijke afgunst en menselijke laster -
Dat is de begrafenis mijn klokkendans, -
Waarom verbergt mijn geluk zich in een tombe?
Ik moet verder leven - maar ben van het leven moe. -

SKARGA

Mia­łem ścież­kę ma­jo­ną kwia­ta­mi,
Któ­rą bli­sko mi do szczę­ścia było,
Bom wi­dy­wał się tam z moją miłą,
I cie­szy­łem się jej uśmie­cha­mi. —

Dzi­siaj cier­nie za­kry­ły tę dro­gę —
Oj, nie cier­nie, nie chwa­sty, ni zie­la,
Jeno ludz­ka za­wiść nas roz­dzie­la,
I ja do niej dojść wię­cej nie mogę. —

Ludz­ka za­wiść i ludz­ka ob­mo­wa —
To po­grzeb­ne szczę­ściu memu dzwo­ny, —
Cze­muż gdy się szczę­ście to w grób cho­wa,
Ja żyć mu­szę — ży­ciem umę­czo­ny. — [1]