Lijst van uitdrukkingen en gezegden met kleuren

Wikimedia-lijst

Dit is een lijst van spreekwoorden en zegswijzen met kleuren.

Kleur algemeen bewerken

  • Kleur bekennen: voor je mening uitkomen / de waarheid over jezelf vertellen.
  • De toekomst ziet er (niet) rooskleurig uit: de toekomst ziet er (niet) goed uit.
  • Zeven kleuren stront schijten (Bargoens): doodsbang zijn.
  • In geuren en kleuren: zeer uitvoerig en gedetailleerd vertellen

Blauw bewerken

  • Een blauwtje lopen: niet slagen bij een liefdesaanzoek.
  • Een blauwe maandag: een korte tijd in het verleden.
  • Van de blauwe knoop zijn: nooit alcoholische dranken drinken.
  • Zich blauw betalen/ergeren: veel, in sterke mate.
  • Iemand op zijn blauwe ogen geloven: er zomaar van uitgaan dat iemand de waarheid spreekt.
  • Blauw bloed hebben: van adel zijn.
  • Blauw geld uitgeven: ergens veel geld aan uitgeven.
  • Iets blauwblauw laten: doen alsof iets niet gebeurd is.
  • Iemand bont en blauw slaan: Iemand in elkaar slaan.
  • Blauwkous: een pejoratieve term voor een geleerde vrouw of feministe.

Bruin bewerken

  • Een bruine arm halen: met vleierij in de gunst komen.
  • Een donkerbruin vermoeden hebben: iets tamelijk zeker weten.
  • Een bruin leven hebben: een goed leven hebben.
  • Iets bruin bakken: overdrijven, over de schreef gaan.
  • Bruin zien: van een vrolijke kant bekijken.
  • De koffie is bruin: de koffie staat klaar (een uitnodiging om een kopje te drinken).
  • Het ziet er bruin uit: het is zorgwekkend.
  • Een bruine trui breien: zich ontlasten.
  • Dat kan Bruin niet trekken: dat is te duur.

Geel bewerken

  • Geel van nijd zien: er zeer kwaad uitzien.
  • Zich groen en geel ergeren: zeer geïrriteerd zijn.

Grijs bewerken

  • Dit is een grijs gebied: de dingen hier zijn niet eenduidig.
  • Een grijze muur zien: alles van een slechte kant zien.
  • Een grijze muis zijn: onopvallend zijn.
  • In een grijs verleden: in lang vervlogen tijden.

Groen bewerken

  • Zich groen en geel ergeren: zeer geïrriteerd zijn.
  • Het wordt me groen en geel voor de ogen: ik word er duizelig van.
  • Nog groen achter de oren zijn: nog heel jong en onervaren zijn.
  • Groen zien: jaloers zijn.
  • Het gras aan de overkant is altijd groener: bij een ander ziet het er altijd beter uit.
  • Groene vingers hebben: goed kunnen tuinieren.
  • Zijn koren groen eten: geld uitgeven voor je het verdiend hebt.
  • Iemand groen op het lijf vallen: met iemand ruzie zoeken.
  • Het groene licht geven: toestemming geven.
  • Groen lachen: toch lachen in een ongemakkelijke situatie.

Paars bewerken

  • Paars van het latje halen: er alles aan doen.

Rood bewerken

  • Rood met groen is boerenfatsoen: bij slechte smaak op gebied van kledij.
  • Als een rode kat zijn: alles willen.
  • In de rode cijfers staan / Rood staan: een negatief saldo hebben.
  • Geen rode duit / cent hebben: zeer arm zijn.
  • Over de rooie gaan: buiten zinnen zijn (doorgaans van woede).
  • De rode draad van het verhaal: de kern/essentie van het verhaal.

Roze bewerken

  • Alles door een roze bril zien: alles heel optimistisch bekijken.
  • Op een roze wolk zitten: heel verliefd of optimistisch zijn.

Wit bewerken

  • Er is witte rook: de uitslag is bekend.
  • De prins op het witte paard: de man van je dromen.
  • Een wit voetje halen: in de gunst proberen te komen.
  • Een witte raaf: iets hoogst zeldzaams.
  • Al te wit is gauw vuil: Vlaams. Te grote vriendschap deugt niet.

Zwart bewerken

  • Zwartwerken: werken zonder belastingen te betalen.
  • Zwart geld: illegaal verkregen geld.
  • Een zwartkijker: een pessimist; iemand die een televisie heeft zonder omroepbijdrage te betalen.
  • Zwartrijden: rijden met de bus, trein of tram zonder te betalen.
  • De pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet: iemand beschuldigen van iets dat men zelf ook doet
  • Liegen dat je zwart ziet: een grote leugenaar zijn.
  • Iets zwart op wit hebben: een schriftelijk bewijs van iets hebben.
  • Op zwart zaad zitten: geldgebrek hebben.
  • Iemand de zwarte piet toespelen: iemand de schuld in de schoenen schuiven.
  • Het zwarte schaap zijn: degene zijn die van alles de schuld krijgt.
  • Het wordt hem zwart voor de ogen: hij ziet niet meer wat hij doet (bij opkomende onmacht).
  • Iemand zwartmaken: iemands reputatie beschadigen.
  • Het ziet zwart van de mensen: het zijn zo veel mensen dat ze een zwarte massa vormen.
  • Op de zwarte lijst staan: niet (meer) vertrouwd worden, verdacht of uitgesloten worden.
  • Succes met een zwart randje: Succes met negatieve kanttekening.