Kastie of kastiebal is een balsport die enigszins lijkt op honkbal. Het spel wordt vaak gespeeld op basisscholen.

Het spel wordt gespeeld op een rechthoekig veld van 50 pas lengte en 30 pas breedte. Aan de kopse kant van het veld bevindt zich nog een 5 pas diep slagperk met slaghonk.

Zoals bij honkbal en vergelijkbare sporten is er een veldpartij en een slagpartij. In het rechthoekige veld staan drie palen als honk. Twee van die palen staan achter in het veld, op 45 pas van het slagperk, en fungeren als "eindhonk", één staat vrij dicht bij het slagperk, op vijf pas, en fungeert als "vluchthonk". Een speler van de slagpartij brengt de bal in het spel met klap met een knuppel. Anders dan bij honkbal of slagbal moet hij niet een ronde rond honken lopen, maar heen en weer naar een eindhonk en dan terug naar het slagperk. Hij mag daarbij een tussenstop op het vluchthonk maken. Lukt het hem terug te keren in het slagperk dan maakt hij twee punten als dat in de eigen slagbeurt gebeurt of een punt als dat op slag van een ander gebeurt. Wordt hij onderweg uitgebrand, dit mag met een geworpen bal, dan wisselen de partijen – de slagpartij wordt veldpartij en andersom. Dit gebeurt onmiddellijk, zodat de juist veldpartij geworden slagpartij weer terug iemand kan uitbranden door hem uit te gooien. Deze onmiddellijke wissel wordt een "paniekwissel" genoemd.

De honken kunnen zo vol lopen, dat er nog maar een slagman over is. Als deze laatste slagman aan slag is, hoeft deze pas te lopen op zijn derde slag. Zijn alle slagmensen in het veld, dan kan wisselen worden afgedwongen door het slagperk, waarin zich een slaghonk bevindt, uit te branden. Deze wissel is echter geen paniekwissel, er kan niet onmiddellijk uitgebrand worden. Er wordt ook zonder paniek gewisseld na drie vangballen, als een speler van de slagpartij zich buiten het veld laat drijven, als de derde slag van de laatste slagman fout is, of als er opzettelijk wordt gehinderd.