Jacques-René Hébert

Frans journalist

Jacques-René Hébert (Alençon, 15 maart 1759 - Parijs, 24 maart 1794) was een Frans revolutionair, journalist, uitgever, procureur, en samen met Marat leider van de Parijse Commune van 1792. Hij nam het op voor de gewone man. Hébert was een kleine, beleefde man. Als lid van de Nationale Conventie en als leider van de maniakale hébertisten had hij veel invloed. Zij protesteerden tegen hoge prijzen, lage lonen, voedseltekorten en speculanten. Na de executie van Hébert werd de greep op de buitenlandse handel minder strak.

Hébert als jongeman

Biografie bewerken

Hébert was de zoon van welgestelde ouders - zijn vader was goudsmid - en arriveerde in 1786 in Parijs na een verloren proces. De familie raakte aan lager wal, en Hébert leefde in armoede. Hij werd een tijd lang onderhouden door een kapper en verdiende vervolgens de kost door in een theater te werken als kassamedewerker. Hij schreef enkele toneelstukken die nooit werden opgevoerd en werd ontslagen vanwege een diefstal.

Na het uitbreken van de Franse Revolutie schaarde hij zich bij de Derde stand en gaf verschillende pamfletten uit. In september 1790 begon hij zijn krant Le père Duchesne die werd verspreid via de slijter en een astronomische oplage voor die tijd behaalde mede door de gratis verspreiding verdeeld in het leger. In zijn krant ging hij tekeer tegen de koninklijke familie[1] en de aristocratie. Hij had een grote schare volgelingen bij de cordeliers en wist de sansculotten op zijn hand te krijgen, maar hij wekte door zijn taal de verontwaardiging op van Camille Desmoulins. Nadat de koning was gevlucht en in Varennes-en-Argonne werd aangehouden door de postmeester Jean-Baptiste Drouet, ontpopte hij zich als tegenstander van de monarchie.

 
Hébert, redacteur van Le Père Duchesne, de krant van de sansculotten

Als leider van de Parijse commune nam hij in 1792 enkele radicale maatregelen, zoals een maximumprijs voor levensmiddelen. Als tegenstander van religie stelde hij voor de christelijke godsdienst te vervangen door de Cultus van de Rede en hij trouwde met een uitgetreden 37-jarige non. Hébert viel paus Pius VI, Mirabeau, en Jean Sylvain Bailly aan en had een groot aandeel in het proces tegen Marie Antoinette, die in de problemen was gekomen vanwege de Diamanten-halssnoeraffaire en werd beschuldigd van incest.

Hébert wierp zich op als woordvoerder van de sansculotten. De Commune van Parijs wilde mogelijk een revolutionair leger oprichten, maar waarschijnlijker is dat ze meer controle wilde op de prijzen, en strenge maatregelen tegen de hamsteraars en speculanten. Op 24 mei besloten de girondijnen een onderzoek te doen naar de zaak en liet de postbode Varlet en Hébert arresteren wegens het 239e nummer van Père Duchesne. Op 25 mei eiste de Commune van Parijs zijn vrijlating. Op 27 mei werd de Conventie omsingeld door een grote menigte en kwamen de gevangenen vrij. Op 31 mei organiseerden de secties hun verdediging. Op 2 juni was het met de macht van de girondijnen afgelopen; vertegenwoordigers van de Commune van Parijs (1792) eisten arrestatie van de leiders. Marat las in de Conventie een lijst voor met de namen van 29 girondijnen die gearresteerd moesten worden. De woedende Hébert liet met behulp van de Nationale Garde een twintigtal girondijnen het gebouw uitzetten, en vluchtte naar Caen.

Op 21 juli, een week na de moord op Marat, verscheen hij in de Club der Jakobijnen. "Als er een opvolger van Marat nodig is, als de aristocratie om een tweede slachtoffer vraagt, hoeft daar niet naar gezocht te worden, dat ben ik." De schaarste was voor Hébert een machtig agitatiemiddel; zijn hele campagne berustte op het exploiteren van het probleem van de schaarste aan levensmiddelen. Hij viel de rijken en de kooplieden aan op thema's waarvan hij wist dat ze bij de sansculotten zouden aanslaan. Zij eisten maximumprijzen en vaste lonen.

In augustus 1793 sprak hij zich uit voor de Franse grondwet van 1793 en voor een sterker leger. Op 17 augustus 1793 sprak de Conventie zich uit voor conscriptie, de zogenaamde Levée en masse toen de Pruisische legers Verdun naderden. Hij beschuldigde Jacques Pierre Brissot van spionage en van een poging in 1782 een Zwitsers paspoort te verkrijgen; kortom iemand die leugens vertelde, het land verraadde. Hébert prees de deugden van de verplaatsbare guillotine, het "nationale scheermes". Brissot en 19 anderen werden ter dood veroordeeld. Ook Marie Antoinette en Lodewijk Filips II van Orléans moesten het ontgelden en in oktober hun rang met de dood moeten bekopen. Honderden priesters werden gevangengenomen in de laatste drie maanden van 1793. Religieuze monumenten werden verwoest en de verkoop van religieuze souvenirs en het houden van ceremonies verboden. De Nôtre-Dame werd de Tempel van de Rede.[2]

 
Het Comite revolutionnaire

Het Comité de salut public trok ondertussen alle macht naar zich toe en ontwikkelde een dictatuur. De Hébertisten spraken zich uit voor snellere acties van het schrikbewind en versterking van de geleide economie. Om de economische crisis te lijf te gaan, propageerde Hébert: "Verschaf werk aan alle burgers, geef bijstand aan ouden van dagen en invaliden en zet de kroon op uw werk door direct het onderwijs te organiseren.[3] Hébert had het schrikbewind nieuw leven weten in te blazen en beschuldigde diverse revolutionairen te gematigd te zijn. Georges Danton, die enkele maanden uit de running was geweest vanwege ziekte, wierp zich op als zijn tegenstander. Danton, die zag dat de terreur orde van de dag was geworden, riep op 5 september tot het instellen van nationale feestdagen en tot het verlenen van gratie en hield hem voor dat niemand graag als crimineel zou willen worden veroordeeld omdat hij niet genoeg revolutionair élan tentoonspreidde. De Cordeliers en de Jacobijnen raakten in heftig conflict. Hébert werd beschuldigd gebruik te maken van geld van het leger om zijn krant te publiceren.[4]

Op 10 oktober verbood Joseph Fouché elke godsdienstige ceremonie buiten het kerkgebouw.[5] Op 5 of 24 oktober werd de revolutionaire kalender ingesteld. Burgerlijke feesten op de tiende dag moesten de zondag vervangen. Op 6 november verklaarde de Conventie dat de gemeente het recht had de katholieke godsdienst af te schaffen. 's Avonds werd in de Club der Jacobijnen fel van leer getrokken tegen de priesters. Op 7 november 1793 deed Gobel, op initiatief van Anacharsis Cloots, samen met 14 van zijn priesters, misschien de hele Parijs clerus, afstand van zijn ambt.[6] Dat kon worden beschouwd als het (gedwongen) afzweren van het christendom. Zij hadden in het openbaar hun roomse gewaad uitgetrokken. In de Notre-Dame werd niet meer een christelijke god, maar de cultus van de rede aanbeden, en Gobel nam deel aan deze dienst, die plaatsvond op 10 november. Het kwam tot een orgie in de zijbeuken en Robespierre keurde de uitspattingen af op 21 november.[7] De Commune van Parijs bekrachtigde de sluiting van alle kerken. Eind november waren alle kerken in de hoofdstad aan de cultus van de Rede gewijd. Op 7 december nam Robespierre het moedige besluit om de vrijheid van godsdienst veilig te stellen.

Ook Saint-Just begon Hébert aan te vallen en zijn volgelingen waren op 4 december gearresteerd op beschuldiging van contra-revolutionaire acties.[8] en het in verbinding staan met buitenlandse agenten. Op 20 december werden veel Hébertisten vrijgelaten. In januari 1794 deed Camille Desmoulins een felle aanval op Hébert. Robespierre vond dat het blad van Desmoulins verbrand moest worden.

Op 16 maart 1794 werd de meedogenloze en bloeddorstige Hébert, de "wezel" met de scherpe tanden, door Robespierre ten val gebracht en een week later onthoofd, tegelijk met zijn buurman en vriend Johannes Conradus de Kock, een Nederlandse patriot. Hébert werd voor het laatst bewaard en viel regelmatig flauw op weg naar het schavot. De beul liet de valbijl een paar seconden boven zijn hals hangen en de 400.000 toeschouwers stonden te juichen.[9] Drie weken later volgde zijn vrouw het lot van haar man, samen met de weduwe van Desmoulins.

Bronnen bewerken

  • Dowd, D.L. (1966) De Franse Revolutie.
  • Flake, O. (1968) De Franse Revolutie, 1789-1799
  • Hibbert, C. (1980) The French Revolution
  • Janssen Perio, E.M. (1989) Vrijheid, gelijkheid en de broederschap van Kaïn en Abel. Getuigenissen en documenten over de Franse Revolutie
  • Soboul, A. De Franse Revolutie dl I, 1789-1793.
  1. Schama, S. (1989) Citizens. A Chronicle of the French Revolution, p. 226.
  2. Schama, S. (1989) Citizens. A Chronicle of the French Revolution, p. 778.
  3. Schama, S. (1989) Citizens. A Chronicle of the French Revolution, p. 806.
  4. Schama, S. (1989) Citizens. A Chronicle of the French Revolution, p. 811.
  5. Soboul, A. (1979) De Franse Revolutie II, p. 293.
  6. https://www.gettyimages.nl/detail/113627014/Hulton-Archive
  7. Flake, O. (1968) De Franse Revolutie, 1789-1799, p. 151.
  8. Schama, S. (1989) Citizens. A Chronicle of the French Revolution, p. 816.
  9. Janssen Perio, E.M. (1989) Vrijheid, gelijkheid en de broederschap van Kaïn en Abel. Getuigenissen en documenten over de Franse Revolutie, p. 232.