Flandria generosa

De Flandria generosa, oorspronkelijk (tot de 17e eeuw) bekend onder de naam Genealogia comitum Flandriae, is een handschrift over de geschiedenis van het graafschap Vlaanderen dat kort na 1164 waarschijnlijk werd samengesteld door een onbekende monnik in de Abdij van Sint-Bertinus van de Vlaamse stad Sint-Omaars (nu in het departement Pas-de-Calais). De huidige naam werd in de 17de eeuw gegeven door monnik Georges Galopin uit de abdij van de stad Saint-Ghislain (Henegouwen). Het werd gedurende de hele middeleeuwen en nog lang daarna gebruikt door historiografen als een standaardwerk over de geschiedenis van het graafschap.

Het werk vormt het eerste document over de geschiedenis van Vlaanderen en bouwt voort op oudere genealogieën uit de 10e, 11e en begin 12e eeuw. Het bestaat met name uit gegevens over de graven van Vlaanderen. De genealogie van de Flandria generosa begint in 792 met het verhaal over "Liederik van Harelbeke" en eindigt bij 1164.

De naam van het handschrift wordt ook wel als Flandria Generosa A gegeven, daar latere schrijvers de genealogie niet alleen veelvuldig overschreven, maar, deels vanuit andere bronnen, ook aanvulden, tot aan de 16e eeuw. Uit het einde van de 12e (volgens sommige bronnen vóór 1193) of het begin van de 13e eeuw stamt een dergelijk handschrift, dat ter onderscheiding Flandria Generosa B wordt genoemd.

Flandria generosa C loopt door tot 1423.[1] Deze tekst is de basis voor bewerkte vertalingen in het Nederlands (o.a. Excellente Cronike van Vlaenderen, met een aanvulling tot 1482).

Uitgaven bewerken

Literatuur bewerken

Voetnoten bewerken