Archeïcum
Eon | Era | Periode | Ouderdom Ma | |
---|---|---|---|---|
Proterozoïcum | Paleoproterozoïcum | Siderium | later | |
Archeïcum | Neoarcheïcum | 2500 - 2800 | ||
Mesoarcheïcum | 2800 - 3200 | |||
Paleoarcheïcum | 3200 - 3600 | |||
Eoarcheïcum | 3600 - 4000 | |||
Hadeïcum | vroeger | |||
Indeling van het Archeïcum volgens de ICS.[1] |
Het geologisch tijdperk van het Archeïcum, ook Archaïcum of Archeozoïcum (Engels: Archean of Archaean), is een eon in de vroege geschiedenis van de Aarde dat duurde van 4 tot 2,5 miljard jaar (2,5 Ga) geleden. Het Archeïcum is het middelste van de drie eonen waarin het Precambrium is verdeeld. Het volgt op het Hadeïcum en wordt gevolgd door het Proterozoïcum. Het begin van het Archeïcum valt samen met de ouderdom van de oudste gesteenten op Aarde.

Periodisering van het Archeïcum
bewerkenHet Archeïcum wordt onderverdeeld in vier era's, van meest recent tot langst geleden:
- Neoarcheïcum (2,8 - 2,5 Ga)
- Mesoarcheïcum (3,2 - 2,8 Ga)
- Paleoarcheïcum (3,6 - 3,2 Ga)
- Eoarcheïcum (4,56 - 3,6 Ga)
Zowel het begin als het einde van het Archeïcum zijn niet gedefinieerd met een gebeurtenis, maar bij ronde getallen. Het begin ligt ongeveer bij de ouderdom van de oudst bekende gesteenten. Dit zijn de Acasta Gneiss in het noordwesten van Canada en de Isuagroensteengordel in het westen van Groenland. Uit het Hadeïcum (het eon van het ontstaan van de Aarde tot 4,0 miljard jaar) is geen gesteente overgebleven. Wel zijn er kristallen ouder dan 4,0 miljard jaar gevonden in het Australische Pilbarakraton.
Archeïsche gesteenten en het ontstaan van continenten
bewerkenUit het Archeïcum zijn vooral vondsten bekend van sterk gemetamorfoseerde gesteenten. Bekend zijn onder andere de komatiieten van West-Groenland, met 3,8 Ga een van de oudst gedateerde ontsloten gesteenten op Aarde.
Aangroei van continentale korst
bewerkenWaarschijnlijk was er al een aardkorst voor de oudst bekende gesteenten gevormd werden. Deze korst was zeer waaarschijnlijk mafisch van samenstelling. Door de hoge warmtestroom aangedreven werd deze korst snel aangemaakt en weer vernietigd.[3]
Felsisch magma kon niet direct ontstaan door het partieel smelten van de mantel - daarvoor was de warmtestroom te hoog. De granuliet-gneisterreinen die het grootste deel van Archeïsche kratons vormen zijn echter felsisch, hoewel hun samenstelling verschilt met wat tegenwoordig gangbaar is. Tonaliet, trondhjemiet en granodioriet lijken op graniet maar bevatten meer calcium en natrium. Magma met zulke chemische samenstelling ontstaat tegenwoordig alleen op plekken waar zeer jonge oceanische korst subduceert. Dit suggereert dat in het Archeïcum de cyclus van aanmaak en subductie van oceanische korst een stuk sneller verliep, dankzij de hogere warmtestroom binnenin de Aarde.[4]
Er wordt aangenomen dat zo'n 70% van de continentale landmassa op Aarde in het Archeïcum is ontstaan.
Inslagen van meteorieten
bewerkenHet begin van het Archeïcum valt tijdens het Late Heavy Bombardment (LHB), een verondersteld stadium van regelmatige meteorietinslagen. Het LHB duurde van ongeveer 4,3 tot 3,5 miljard jaar geleden.[3] Het bestaan ervan is afgeleid uit tellingen en de datering van inslagen op de Maan, en wordt ondersteund door computermodellen voor de evolutie van het Zonnestelsel. De meeste kraters op de Maan zijn zeer oud en tijdens het LHB ontstaan, culminerend met de inslag die het Imbriumbekken vormde, rond 3,9 miljard jaar geleden. Wegens het ontbreken van aardoppervlak van zulke hoge ouderdom bestaat er geen direct bewijs voor een fase van regelmatige inslagen op Aarde. Omdat de Aarde een veel grotere aantrekkingskracht dan de Maan heeft is het echter aannemelijk dat ze hetzelfde bombardement onderging.
Het oudste directe bewijs voor inslagen op Aarde is iets jonger dan 3,5 miljard jaar. Het zijn hooguit enkele millimeter grote bolletjes in sedimentlagen uit het Paleoarcheïcum. Deze bolletjes bestonden ooit uit "geschokte kwarts". Zulk materiaal ontstaat door het snel condenseren en neer regenen van silica na een grote meteorietinslag, waarbij de hitte silicaten doet verdampen. Bij de grootste inslagen ging het waarschijnlijk om inslagobjecten van 20 tot 50 km groot - de grootte van planetoïden.[3] De inslagkraters van zulke objecten moeten enkele honderden kilometer groot zijn geweest.[3] De inslagbolletjes komen op regelmatige niveaus voor in de Warrawoona Group uit het Pilbarakraton en in de Barbertongroensteengordel in Zuid-Afrika. Opmerkelijk is dat in beide kratons de inslagniveaus zich concentreren in lagen met een ouderdom tussen de 3,47 en 3,23 en 2,64 tot 2,49 miljard jaar.[5] De sedimentlagen bestaan door alteratie niet langer uit de oorspronkelijke mineralen, maar de hoge concentratie spoorelementen uit de platinagroep (met name iridium) en isotopen van chroom geven aan dat ze buitenaards materiaal bevatten. Spoorelementen en isotopen in inslaglagen uit het vroege Archeïcum komen goed overeen met die van koolstof-chondrieten.[3]
Atmosfeer en klimaat
bewerkenDe atmosfeer van de Aarde heeft opvallende verschillen met de buurplaneten Venus en Mars. Die van de Aarde is veel rijker in stikstof (N2), zuurstof (O2) en water (H2O) en juist armer in koolstofdioxide (CO2). Aangenomen dat de drie planeten oorspronkelijk dezelfde samenstelling hadden, zijn ze in de loop der tijd verschillend ontwikkeld. In dat geval is het aannemelijk dat de aardatmosfeer in het Archeïcum nog meer op die van Venus en Mars leek (en dus rijker was in CO2 en armer in O2 en N2). Isotopenonderzoek heeft inderdaad bewijs opgeleverd dat de aardatmosfeer aan het begin van het Archeïcum voornamelijk bestond uit koolstofdioxide, koolstofmonoxide (CO), stikstof en methaan (CH4). Oorspronkelijk bevatte ze ook veel waterdamp, maar water was met het afkoelen van de planeet gecondenseerd en neergeregend op het oppervlak - waarmee de oceanen ontstonden.[3]
De samenstelling van de atmosfeer is sindsdien met name veranderd door de toevoeging van gassen door vulkanisme, het verwijderen van gassen door verwering, de uitwisseling van gassen met de oceanen en biologische processen. Het is aannemelijk dat deze processen op andere planeten niet of niet in dezelfde mate plaatsvonden.[6] De atmosfeer was in ieder geval tot de opkomst van de biologische productie van zuurstof (fotosynthese) veel reduciever van aard dan tegenwoordig.[7]
Temperatuur
bewerkenHoewel de vroege Aarde vaak is voorgesteld als een hel van vulkanen en magma-oceanen, klopt dat beeld niet. Er is veel geologisch bewijs dat de temperatuur aan het aardoppervlak tijdens het Archeïcum vergelijkbaar of slechts iets hoger was dan tegenwoordig. De aanwezigheid van kussenlava's, mariene sedimenten, en microfossielen wijzen er allemaal op dat op het aardoppervlak al tijdens het Archeïcum vloeibaar water voorkwam. Zelfs de oudst bekende sedimenten, uit de 3,9 miljard jaar oude Issuagroensteengordel, zijn in een oceaan afgezet. Glaciale afzettingen ontbreken in het Archeîcum, met uitzondering van diamictieten uit de 2,9 miljard jaar oude Pongola Supergroup. Daarop na was de Aarde tijdens het Archeïcum waarschijnlijk ijsvrij.[6]
Een directe aanwijzing voor de temperatuur van het zeewater volgt uit zuurstofisotopenanalyse van vuursteenlagen ("cherts"). Bij de vorming is de verhouding van zuurstofisotopen in vuursteen gelijk aan die in het zeewater. Sediment uit het Archeïcum heeft lage δ18O-waarden. Dit geeft een zeewatertemperatuur tussen de 55 en 85 °C.[8] De betrouwbaarheid van de methode is onduidelijk, omdat alteratieprocessen de isotopen in zulke oude gesteenten kunnen hebben beïnvloed. Als voor elke ouderdom de hoogste waarde voor δ18O wordt genomen, levert dit echter een redelijk geloofwaardige temperatuurcurve. De ontwikkeling van aerobe bacteria was bovendien onmogelijk geweest bij een watertemperatuur hoger dan 73°C.[9] De meeste onderzoekers gaan er daarom vanuit dat de zeewatertemperatuur tussen het huidige gemiddelde (15°C) en 30 graden warmer lag. Er waren in de loop van het Archeïcum mogelijk verschillende uitschieters, met minima vlak onder 0°C.[6]
Zuurstof
bewerkenDe aardatmosfeer bevatte tijdens het Archeïcum vrijwel geen zuurstof. Veel van de huidige levensvormen hadden dus niet kunnen overleven. De partiële druk van dizuurstofgas (O2) in de atmosfeer was slechts een honderdduizendste van de huidige waarde (10-5 atm).[6] Rond 2,3 miljard jaar geleden nam de hoeveelheid zuurstof relatief plotseling sterk toe. Er zijn verschillende verklaringen waarom dit gebeurde.
Voor de afwezigheid van zuurstof tijdens het Archeïcum bestaat veel bewijs. Op het land gevormde sedimenten, bijvoorbeeld uit de Kaapvaal- en Pilbarakratons (3,1 tot 2,7 miljard jaar oud) bevatten mineralen die instabiel zijn in aanwezigheid van zuurstof,[10] zoals uraniniet, pyriet en sideriet. Daarnaast zijn paleosols ("fossiele" bodems) ouder dan 2,44 miljard jaar sterk verarmd in ijzer, terwijl dat voor jongere bodems niet geldt. De verklaring is dat onder de anoxische omstandigheden van het Archeîcum Fe2+-ionen stabiel waren. In tegenstelling tot het Fe3+-ion is Fe2+ oplosbaar in water: het raakt door uitspoeling veel makkelijker verwijderd uit een bodem. Ander bewijs komt van zwavelisotopen, die gefractioneerd raken bij de fotochemische oxidatie van zwavel onder ultraviolet licht. Een anoxische atmosfeer betekent ook dat de Aarde geen ozonlaag had, die de ultraviolette straling tegenhield. Uit deze isotopen blijkt dat tussen 2,45 en 2,0 miljard jaar geleden de zuurstofdruk in de atmosfeer toenam met een factor duizend.[6]
De productie van zuurstofgas door fotosynthese is de enig bekende oorzaak voor de toename van de hoeveelheid zuurstofgas in de atmosfeer sinds het Archeïcum. Bij vulkanisme komen wel veel waterdamp en CO2 vrij, maar nauwelijks zuurstofgas. Zuurstof kon waarschijnlijk wel in zeer kleine hoeveelheden in de hogere atmosfeer ontstaan, bij de ontleding van waterdamp door de werking van ultraviolette straling. Deze kleine hoeveelheid zuurstof reageerde aan het aardoppervlak echter onmiddellijk met het gesteente aan het oppervlak. Met name van belang is de oxidatie van ijzer, dat werd omgezet in oplosbare Fe2+-ionen. De Archeïsche oceanen waren rijk aan deze ionen. Opgelost Fe2+ kan opnieuw met zuurstof reageren naar Fe3+, en hield de oceaan zodoende vrij van (opgelost) zuurstof. Fe3+ sloeg echter neer als ijzer(III)oxide, met name in banded iron formations (BIF's).[7] Het van zuurstof vrijblijven van zeewater was van belang voor fotosynthetiserende blauwalgen, voor wie het gas giftig was. Met name tussen 3,1 en 2,5 miljard jaar werden veel BIF's aangemaakt, maar daarna hield het proces op, vermoedelijk omdat er onvoldoende opgeloste Fe2+-ionen in het zeewater over waren.[7]
Koolstofdioxide
bewerkenEen vergelijking met andere planeten leert dat de huidige aardatmosfeer relatief weinig koolstofdioxide (CO2) bevat. Daarnaast is er bewijs uit Archeïsch gesteente dat er destijds meer CO2 in de lucht zat. In evaporieten uit het Pilbarakraton komt bijvoorbeeld het mineraal nahcoliet voor, dat alleen gevormd kan zijn in een atmosfeer die veel meer CO2 bevat. Ook de mineralen in paleosols ouder dan 2,2 miljard jaar wijzen op die omstandigheid. Daar komt bij dat sommige Archeïsche paleosols en kleiige afzettingen sporen van een zeer agressieve verwering bevatten, waarschijnlijk als gevolg van de grote hoeveelheid koolzuur.[6] In het Archeïcum was neerslag en grondwater als gevolg blijkbaar aanzienlijk zuurder dan tegenwoordig.
CO2 verdwijnt uit de atmosfeer door verschillende processen. Koolstof die in het aardoppervlak vast is gelegd beweegt bij subductiezones de mantel in. Daar staat het vrijkomen van CO2 bij vulkaanuitbarstingen tegenover. Beide processen verliepen in de loop van de geologische geschiedenis met een variërende snelheid, waardoor de hoeveelheid CO2 in de atmosfeer ook veranderde. Het belangrijkste proces waarmee koolstof uit de atmosfeer verdween was echter begraving. Het begraven van koolstof gebeurt in de vorm van dode materie ("organische koolstof") en door de afzetting van carbonaten ("anorganische koolstof"). Bij beide processen raken koolstofisotopen gefractioneerd, maar op tegengestelde manier: organische koolstof is verarmd in 13C, terwijl anorganische koolstof er juist in verrijkt is. In sedimenten met een ouderdom tot 3,2 miljard jaar is koolstof met beide isotopenverhoudingen gevonden. Dit is verder bewijs dat er rond 3.2 miljard jaar geleden al blauwalgen waren die koolstof vastlegden. De organische begraving van koolstof is zo effectief dat als de geschatte totale hoeveelheid organisch vastgelegde koolstof op Aarde in CO2 werd omgezet, er een atmosfeer met een druk van 60 bar ontstaat.[6]
Paradox van de zwakke jonge Zon
bewerkenOmdat CO2 een broeikasgas is, verklaart een hoge concentratie CO2 deels het warme klimaat tijdens het Archeïcum. De bewijzen voor een warm klimaat staan echter haaks op kennis over de natuurlijke levensloop van de Zon. Als uitgegaan wordt van de natuurlijke levensloop van sterren, zou de Zon in het Archeïcum lichtzwakker zijn geweest dan tegenwoordig. De kosmoloog Carl Sagan noemde dit de "paradox van een zwakke jonge Zon". Sterren zetten tijdens hun bestaan het lichte element waterstof om naar zwaarder helium. De groeiende dichtheid in het binnenste van de ster zorgt voor een langzaam stijgende druk, waardoor de kernfusie geleidelijk versnelt en de lichtkracht van de ster toeneemt. In het begin van het Archeïcum (rond 3,8 miljard jaar geleden) had de Zon maar ongeveer 75% van zijn huidige lichtkracht.[11] Rond 2,5 miljard jaar geleden was dit gestegen tot 82% van de huidige lichtkracht.[11]
Als de atmosfeer in het Archeïcum hetzelfde was als tegenwoordig, dan betekent een zwakkere jonge Zon dat het op Aarde destijds gemiddeld ongeveer 20 graden kouder was - voldoende om de oceanen te bevriezen. Het effect is nog sterker als rekening wordt gehouden met de afname van de hoeveelheid waterdamp in de atmosfeer als gevolg van de lage temperatuur.
De hypothetisch maximale hoeveelheid CO2 in de atmosfeer kan bepaald worden aan de hand van schattingen van de totale hoeveelheid vastgelegde koolstof in de vaste Aarde. Dit geeft een partiële druk van rond de 1 bar, waarbij het gas ongeveer 25% van de atmosfeer uitmaakt. Door onderzoek van paleosols, banded iron formations en zelfs fossiele afdrukken van regendruppels is bekend dat er waarschijnlijk veel minder CO2 in de atmosfeer voorkwam.
In een CO2-rijke atmosfeer wordt als verweringsproduct van ijzerrijk moedergesteente het mineraal sideriet (ijzercarbonaat) gevormd. In 2,2 miljard jaar oude paleosols komt dit mineraal echter niet voor. In plaats daarvan bevatten ze greenaliet, een ijzersilicaat dat instabiel is bij een aandeel CO2 van meer dan 3%. Dat is ruim 100 maal zoveel als tegenwoordig, maar onvoldoende om alleenstaand het effect van de zwakkere Zon op te heffen en de bewijzen voor een warm klimaat te verklaren.[12]
Behalve CO2 moeten daarom ook andere broeikasgassen een rol gespeeld hebben. De beste kandidaat is methaan (CH4). De aanwezigheid van zuurstof zorgt tegenwoordig voor de afbraak van methaan in de atmosfeer, maar in het Archeïcum was het gas waarschijnlijk stabieler. Een hoge concentratie methaan kan ook een laag uit koolwaterstoffen bestaande aerosols in de dampkring creëren, die net als een ozonlaag schadelijke straling tegenhoudt.[11] Uit isotopenonderzoek blijkt dat de concentratie methaan gedurende het Archeïcum aan periodische schommelingen onderhevig was. Dit werd waarschijnlijk veroorzaakt door de opkomst van methanogene (methaan-producerende) micro-organismen. Wanneer de hoeveelheid methaan een kritische waarde overschreed, ontstond een organische mist van aerosols. Deze mist blokkeerde zonlicht, waardoor de Aarde afkoelde en de biologische activiteit afnam. Er volgde dan een periode met lagere productie van methaan, waardoor de organische mist weer verdween.[3]
Effect van verwering en platentektoniek
bewerkenOok zonder fotosynthese of andere biologische processen wordt op Aarde CO2 uit de atmosfeer onttrokken: door verwering en begraving van sediment. CO2 lost op in regenwater en maakt het zuur. Zure regen versneld de verwering van gesteente, waarbij CO2 wordt omgezet in carbonaten. Deze anorganische afbraak van CO2 verloopt relatief snel: het gas zou op de huidige Aarde binnen een miljoen jaar uit de atmosfeer zijn verdwenen als er geen nieuw werd toegevoegd.[11]
Op Aarde is vulkanisme bij subductiezones een bron van CO2. Bij subductiezones beweegt aardkorst de mantel in, met de bijbehorende laag sediment en al. In de mantel wordt het verhit tot honderden graden. Onder die temperatuur reageren de carbonaten naar CO2. Vulkanen blazen het gas weer de atmosfeer in. Op een planeet met kleinere platen en meer subductiezones, zoals in het Archeïcum, verloopt dit recyclingsproces sneller en blijft de koolstof minder lang in sediment opgeslagen.
Deze kringloop van CO2 heeft een stabiliserend effect op de temperatuur op Aarde. Als de temperatuur te laag is, bevriest water en verdwijnt de zure regen. In dat geval vindt minder verwering plaats en blijft meer CO2 in de atmosfeer. Dit versterkt het broeikaseffect zodat de temperatuur stijgt. Bij een hoge temperatuur komt er juist meer waterdamp in de atmosfeer, zodat het klimaat natter wordt en de verwering toeneemt. Dit zorgt voor een afname van de hoeveelheid CO2 en verkoeling van het klimaat.
De negatieve terugkoppeling in de kringloop kan de Aarde tijdens het Archeïcum warm gehouden hebben. De terugkoppeling kan geen te grote afwijkingen opvangen. Het is aannemelijk dat de condities op de buurplaneten Venus en Mars oorspronkelijk vergelijkbaar waren. Venus is dichter bij de Zon. De temperatuur was zo hoog dat te veel water verdampte. De waterdamp werd door fotolyse in de hogere atmosfeer afgebroken en verdween onherroepelijk. Zonder water kon geen verwering plaatsvinden en geen CO2 uit de atmosfeer verdwijnen. Het gevolg was een CO2-rijke atmosfeer en een op hol geslagen broeikaseffect. Op Mars kwam in het begin wel vloeibaar water voor, maar deze planeet is te klein voor platentektoniek. Zonder platentektoniek werd het door verwering uit de atmosfeer onttrokken CO2 niet door vulkanisme gerecycled. Het gevolg is dat Mars tegenwoordig een ijle atmosfeer heeft en een te zwak broeikaseffect om vloeibaar water mogelijk te maken.
Een versnelling van de verwering kan oorzaak zijn van een afkoeling van het klimaat op Aarde. De verschijning van bodemvormende organismes rond 3,0 miljard jaar geleden versnelde de verwering, waardoor de hoeveelheid CO2 in de atmosfeer daalde en het klimaat kan zijn afgekoeld.
Leven
bewerkenDe oudste directe sporen van leven zijn gevonden microfossielen van 3,0 tot 3,4 miljard jaar oud. Het betreft fossielen van eencellige, prokaryote, eenvoudige soorten cyanobacteriën, bacteriën die in staat zijn tot fotosynthese. Indirect bewijs voor fotosynthese wordt echter ook al gevonden in nog oudere gesteenten, zodat de huidige wetenschap aanneemt dat het leven ongeveer 3,9 miljard jaar geleden is ontstaan.[13] DNA-onderzoek vanuit de moleculaire biologie komt uit op een vergelijkbare ouderdom van de laatste gemeenschappelijke voorouder van alle bekende soorten levensvormen.[14]
Het leven was in het Archeïcum waarschijnlijk beperkt tot eenvoudige, prokaryote soorten eencelligen. De huidige bacteriën zijn voorbeelden van prokaryoten. Cyanobacteriën ("blauwalgen"), die met fotosynthese glucose, en van daaruit grotere biopolymeren, konden aanmaken uit koolstofdioxide en water, vormden kolonies van zogenaamde algenmatten, waarvan de fossiele vondsten bekendstaan als stromatolieten. Deze vroege levensvormen stonden aan de basis van de ontwikkeling van het latere, meercellige leven.
Omdat de atmosfeer in het Archeïcum nog nauwelijks zuurstof bevatte, zou hedendaags, aeroob leven niet hebben kunnen overleven. Bovendien betekende de afwezigheid van zuurstof dat er ook geen ozonlaag was, die het aardoppervlak had kunnen beschermen tegen, voor het leven schadelijke, ultraviolette straling. Het is aannemelijk dat tijdens het Archeïcum, vanwege de afwezigheid van een ozonlaag, alleen leven in zee mogelijk was, waar deze straling niet kon doordringen. Ook is de afwezigheid van een ozonlaag een mogelijke reden waarom Archeïsche levensvormen in kolonies leefden: de binnenste delen van de kolonie waren beter beschermd tegen de schadelijke straling.
Aan het begin van het Proterozoïcum vond de zuurstofrevolutie plaats: een grote toename van het zuurstofgehalte in de atmosfeer. Deze revolutie valt ongeveer samen met de ouderdom van de oudste, gevonden fossielen van complexere eencelligen (zogenaamde eukaryoten). De zuurstofrevolutie wordt daarom vaak aangewezen als mogelijke oorzaak van deze belangrijke stap in de evolutie. Het is echter ook mogelijk dat de eerste eukaryoten al voor de zuurstofrevolutie ontstonden, aan het einde van het Archeïcum.
Ontstaan van het leven
bewerkenWaar het leven vandaan kwam en hoe het ontstaan is, is niet duidelijk. Wel is zeker dat dit in de oceanen is gebeurd, de zogenaamde "oersoep". Er zijn vervolgens verschillende wetenschappelijke hypotheses over hoe in zee de eerste simpele cellen uit levenloze materie kunnen zijn ontstaan (abiogenese).[15]
Zie ook
bewerkenVoetnoten
- ↑ Gradstein et al 2012
- ↑ Afbeelding uit: Brenner et al. (2024)
- ↑ a b c d e f g Condie (2022)
- ↑ Martin (2018)
- ↑ Simonson & Harnik (2000)
- ↑ a b c d e f g Rollinson (2007)
- ↑ a b c Rafferty (2011)
- ↑ Knauth 2005
- ↑ Lowe & Tice (2004)
- ↑ Rafferty (2011); Rollinson (2007)
- ↑ a b c d Lunine 2013
- ↑ Condie (2022); Lunine (2013); Rollinson (2007)
- ↑ Zie voor een korte bespreking van de oudste fossielen op Aarde: Stanley (1999), pp 306-307
- ↑ Zie bijvoorbeeld Glansdorff et al. 2008
- ↑ Zie Lunine (1999), pp 153-164 voor een overzicht van wetenschappelijke hypotheses over de oorsprong van het leven
Literatuur
- Brenner, A.R.; Fu, R.R.; Brown, A.J.; Hodgin, E.B.; Flannery, D.T. & Schmitz, M.D., 2024: Episodic Seafloor Hydrothermal Alteration as a Source of Stable Remagnetizations in Archean Volcanic Rocks, Geochemistry, Geophysics, Geosystems 25(12), e2024GC011799, DOI:10.1029/2024GC011799
- (en) Condie, K.C., 2022: Earth as an Evolving Planetary System (4th ed.), Elsevier Academic Press, ISBN 978-0-12-819914-5.
- (en) Glansdorff, N.; Xu, Y. & Labedan, B.; 2008: The Last Universal Common Ancestor : emergence, constitution and genetic legacy of an elusive forerunner, Biology Direct 3, p 29.
- (en) Knauth, L.P., 2005: Temperature and salinity history of the Precambrian ocean: implications for the course of microbial evolution, Palaeogeography, Palaeoclimatology, Palaeoecology 219, pp. 53 – 69, [1].
- (en) Lowe, D.R. & Tice, M.M., 2004: Geologic evidence for Archaean atmospheric and climatic evolution: fluctuating levels of CO2, CH4 and O2 with an overriding tectonic control, Geology 32, 493–496. DOI:10.1130/G20342.1
- (en) Lunine, J.I., 2013: Earth, Evolution of a Habitable World (3rd ed.), Cambridge University Press, ISBN 978-0-521-85001-8.
- (en) Martin, R., 2018: Earth's Evolving Systems, The History of Earth (2nd. ed.), Jones & Bartlett Learning, ISBN 978-1284108293.
- (en) Rafferty, J.P., 2011: Geochronology, Dating, and Precambrian Time, The Beginning of the World As We Know It, serie: The Geologic History of Earth, Britannica Educational Publishing, ISBN 978-1-61530-195-9.
- (en) Rollinson, H., 2007: Early Earth Systems, A Geochemical Approach, Blackwell Publishing Ltd., ISBN 978-1-4051-2255-9.
- (en) Simonson, B.M. & Harnik, P., 2000: Have distal impact ejecta changed through geologic time?, Geology 28, 975–978. DOI:10.1130/0091-7613(2000)28<975:HDIECT>2.0.CO;2
- (en) Stanley, S.M. & Luczaj, J.A., 2015: Earth System History (4th ed.), W.H. Freeman & Company, ISBN 978-1-4292-5526-4.