Rijksheerlijkheid Saffenberg

kasteelruïne in Rijnland-Palts, Duitsland

Saffenberg, Duits: Saffenburg, was een heerlijkheid binnen het Heilige Roomse Rijk, die niet bij een kreits was ingedeeld. De ruïne van de burcht Saffenburg ligt bij Mayschoss in de Landkreis Ahrweiler in Rijnland-Palts.

Ruïne Saffenburg in 2020

Heren van Saffenberg en relatie tot Rolduc bewerken

De heren van Saffenberg zouden afstammen van de graven van de karolingische Gildegouw,[1] gelegen op de linkeroever van de Neder-Rijn, mogelijk ontstaan vanuit het Romeinse fort Gelduba bij Krefeld.

 
De Saffenburg in 1633

De burch Saffenburg is in de elfde eeuw door de graven Adolf van Nörvenich en Adalbert van Saffenberg († 1110)[2] gebouwd en wordt in 1081 voor het eerst vermeld. De burcht lag in het Ahrdal, het machtsgebied van de Van Saffenbergs. Blijkbaar bezat Adalbert tevens goederen in het Land van Rode (omgeving Kerkrade-Herzogenrath), want in 1106 doneerde hij land, waarop Ailbertus van Antoing de abdij Rolduc stichtte.[3] Dit klooster van augustijner koorheren fungeerde enige tijd als familieklooster van de Van Saffenbergs. In 1137 werd vlak bij de burcht Saffenberg, eveneens in het Ahrdal, het Klooster Mariental gebouwd,[4] een vrouwenabdij van augustijner koorvrouwen, gesticht vanuit Rolduc.[5]

Adalbert von Saffenberg werd in 1110 opgevolgd door zijn zoon Adolf I van Saffenberg († ca. 1136).[6] Adolf trouwde/hertrouwde? in 1122 met Margarete von Rötz, een nicht van de Keulse aartsbisschop Frederik I van Schwarzenburg. Door deze connectie verwierf hij de titel van graaf. Adolf en Margarete hadden drie zonen en minstens één dochter:

  • Herman II van Saffenberg († 1172)
  • Adalbert II van Saffenberg († ca. 1152)
  • Adolf II van Saffenberg († na 1166)
  • Mathilde van Saffenberg (ca. 1113–1145), huwde in 1136 hertog Hendrik II van Limburg;[noot 1] beiden zijn begraven in de crypte van de abdijkerk van Rolduc

Door het huwelijk van Agnes van Saffenberg, een dochter van Herman II, met Hendrik van Sayn, gingen de bezittingen van de Van Saffenbergs over op de graven van Sayn.

De rijksheerlijkheid bewerken

De heerlijkheid Saffenberg bestond uit de burcht Saffenburg, het Klooster Mariental (een vrouwenabdij, in 1137 gesticht vanuit Rolduc)[8] en de vier dorpen Mayschoß, Laach, Rech en Dernau. De heren van Saffenberg oefenden tot 1172 de voogdij over het aartssticht Keulen uit.

Na het uitsterven van de dynastie werd de heerlijkheid gedeeld. Aan het eind van de twaalfde eeuw is de heerlijkheid voor de helft in het bezit van Adalbert II en voor de helft in het bezit van zijn nicht Agnes (zie hierboven). Via haar dochter Adelheid komt er een helft aan de graven van Sponheim en vandaar via een huwelijk aan graaf Diederik IV van Kleef. Via dochter Alvaridis van Saffenberg komt een deel bij graaf Willem II van Gullik terecht en later bij Willem van Arenberg en daarna aan Jan van Nieuwenaar.

In 1424 viel de heerlijkheid toe aan de graven van Virneburg en na hun uitsterven in 1545 aan de graven van Manderscheid-Schleiden. Omdat bij de indeling van Virneburg bij de Nederrijns-Westfaalse Kreits geen vermelding van Saffenberg plaatsvond, werd de heerlijkheid later als kreitsvrij beschouwd.

In 1593 werd de heerlijkheid veroverd door de graven van der Mark-Lummen waardoor het verloren ging voor het huis Schleiden. Na het uitsterven van het huis Mark-Lummen in 1773 komt het aan de hertogen van Arenberg. Vanwege Saffenberg hadden de graven van der Mark en hun opvolgers de hertogen van Arenberg een zetel in de Westfaalse gravenbank van de Rijksdag.

In 1704 werd de burcht Saffenburg gesloopt. Sinds 2004 worden de vervallen muurresten geconserveerd.

In 1794 werd de rijksheerlijkheid Saffenburg evenals de andere landen van huis Arenberg door Franse troepen bezet. Hoewel de hertog van Arenberg in de Reichsdeputationshauptschluss van 25 februari 1803 schadeloos werd gesteld voor de verliezen, wist hertogin Louise Margaretha haar bezittingen op de linker Rijnoever als particulier eigendom weer in bezit te nemen.

Het Congres van Wenen voegde in 1815 de voormalige rijksheerlijkheid bij het koninkrijk Pruisen.

Literatuur bewerken

  • Ludwig Petry, Handbuch der Historischen Stätten Deutschlands, Band V, Rheinland-Pfalz und Saarland, 1965
  • Gerhard Köbler, Historisches Lexicon der deutschen Länder, 1988
  • Heinrich Neu, Walther Zimmermann: Das Werk des Malers Renier Roidkin. Ansichten westdeutscher Kirchen, Burgen, Schlösser und Städte aus der ersten Hälfte des 18. Jahrhunderts. L. Schwann, Düsseldorf 1939