Gebruiker:Haagschebluf/Kladblok/Sandelingenambacht (ambachtsheerlijkheid)

Sandelingenambacht is een voormalige ambachtsheerlijkheid die gelegen was in de Zwijndrechtse Waard en is opgegaan in de voormalige gemeente Sandelingen-Ambacht, die op haar beurt in 1855 opging in de huidige gemeente Hendrik-Ido-Ambacht. Thans is er een recreatiegebied met dezelfde naam in de gelijknamige polder in de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht.

Sandelingenambacht (hoofdland en volgerland)
Wipware molen Sandelingenambacht gebouwd ca. 1538, gesloopt 1882

Geschiedenis bewerken

De ambachtsheerlijkheid is in de jaren dertig van de dertiende eeuw ontstaan na de herdijking in het verdronken land die Zandtdelinge van de Zwijndrechtse Waard. De bedijker was Willem, grave van Henegouwen, van Holland, ende heer van Vriesland die na instemming van zijn raden op 14 januari 1331 te Brussel in een oorkonde zijn voorstel Swindrecht uyt te geven te dycken te Zeeuwschen rechte vastlegde. Het Zeeuwse recht bepaalde dat alle ambachtsheren edel moesten zijn. Een belangrijk verschil met andere rechten was dat volgens Zeeuws recht alle rechten die niet door de landsheer waren voorbehouden of die vóór de uitgifte niet aan een ander toebehoorden tot de ambachts- of heerlijkheidsgevolgen gerekend werden. Een ander belangrijk verschil was dat ambachtsheerlijkheden ten Zeeuwse rechte splitsbaar waren: alle zonen erfden een gelijke portie. Zijn opvolger Willem IV zou de Zwijndrechtse Waard in 1337 definitief onder de Hollandse rechtskring brengen, waarmee de ambacht bij vererving ondeelbaar werd. Hij legde in 1337 vast dat de nieuwe ambachtsheren van de Zwijndrechtse Waard alle zaken mochten berechten met uitzondering van de zaken die later onder het halsrecht, de hoge rechtspraak zouden vallen.[noot 1]

Het gebied was tot 1323 bezit van het Utrechtse convent van Sint Paulus dat niet in staat bleek de verdronken waard te herdijken. Om zijn plannen tot herdijking van de Zwijndrechtse Waard te kunnen verwezenlijken had Willem III van Holland op 25 augustus 1323 de gehele waard, met alle daarbij behorende rechten en voorrechten, en Heeren Heyenland in erfpacht genomen. Heeren Heyenland, het latere Heerjansdam was in leen aan Hendrik van Brederode die nu de leenman van Willem III was. In 1325 kwam Willem III tot een akkoord met Hendrik dat deze zijn hulp aan de herdijking zou verlenen. Hij trok zich echter nog voor de aanvang van de werkzaamheden terug, waarop Willem III Heeren Heyenland van hem kocht.

De Zwijndrechtse Waard besloeg ongeveer 2700 morgen die door graaf Willem in zestien gelijke porties aan toekomstige ambachtsheren uitgegeven werden. Elke portie bevatte goede grond, het hoofdland, en minder goede delen, het quade deel of volgerland. Ook de buitendijkse aanwassen, de Noorden, die aan Willem als oevereigenaar bleven gaf hij uit aan de ambachtsheren. Uiteindelijk waren er twaalf mannen die zich meldden waarvan er vijf een dubbelportie voor hun rekening namen. Onder hen was Willem van Duivenvoorde die 1/8, bijna 350 morgen, het perceel die Zandtdelinghe, het latere Sandelingenambacht, toegewezen kreeg. Willem van Duivenvoorde was kamerling van Willem III en had in die hoedanigheid deel gehad aan de beraadslagingen en was lid van de bedijkingscommissie.

Bij de verdeling bestond de ambachtsheerlijkheid uit het hoofdland, het aanliggende gemeenland (de Noorden) en het volgerland dat oostelijk midden in Hendrik-Ido-Ambacht lag. Het hoofdland is in 1812 toegevoegd aan Rijsoord en in 1817 weer afgescheiden tot een zelfstandige gemeente waarna het in 1855 toegevoegd werd aan de gemeente Hertog-Ido-Ambacht. Het volgerland was al vanaf 1812 onderdeel van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht. De gemene goederen zijn op 18 december 1839 samen met de gemene gronden van de gehele waard openbaar geveild, waarna de opbrengst verdeeld werd onder de ambachtsheren.

De ambachtsheerlijkheid komt tot de zestiende eeuw onder verschillende namen voor, meestal vernoemd naar de ambachtsheer. De vroegere namen van de gebieden, behalve die van Lind en Zwijndrecht waren in onbruik geraakt nadat de waard tien jaar verdronken was geweest. In een lijst uit de zestiende eeuw, van Cornelis van Someren (1593-1649) en ontleend aan de burgemeestersrekeningen van Dordrecht uit 1365-1366, wordt onder de ambachten van de Zwijdrechtse Waard Reimbouts ambagt genoemd, wat het latere Sandelingenambacht moet zijn. De rekening van Zuid-Holland over 1385-1386 bevat een lijst van de ambachten in geografische volgorde. Sandelingeambacht wordt daar samen met het zuidelijke deel van Schildmanskinderenambacht genoemd in vier delen: Her williams ambocht tot der huushoeve, Vander huushoeve tot warenbouts lande van rathinge toe, Van warenbouts lande tot gielis lande van wielnes toe, en Van Gielys lande tot heinrick yen ambocht toe.[1][2]

 In de 15e eeuw komt de heerlijkheid aan Adriaen Pietersz. Sandeling (†1515) aan wie de naam Sandelingenambacht is ontleend. Het blijft vervolgens lang in handen van Dordtse families tot dat het door huwelijk in 1758 komt aan het geslacht Ram en dan vererft op de familie De Wijkerslooth. Deze laatste verkocht het in de 19e eeuw aan Jan Cornelis Maris (1837-1915) in wiens geslacht het tot nu toe is gebleven.

Einde ambachtsheerlijkheid bewerken

De heren van het geslacht Maris voeren het wapen van de ambachtsheerlijkheid als hartschild in het wapen Maris.

Zie ook bewerken

 
Heerlijkheids- en later gemeentewapen

Wapen van Sandelingen-Ambacht[3]
Gemeente Sandelingen-Ambacht
Cees Maris

Sandelingenambacht Categorie:Hendrik-Ido-Ambacht