Gebruiker:FNAS/Kladblok

Aantekeningen bij The Wealth of Nations bewerken

Editor's Preface van James E. Thorold Rogers bewerken

(Editie van 1880 op het Internet Archive, naar de editie uit 1789.)

Weerlegging van twee ideeën: dat alleen de landbouw productief is (physiocraten) en dat rijkdom gemeten moet worden in edelmetaal (mercantilisten). Dat landbouwproductiviteit de basis is voor uitbreiding van industrie komt nog niet in Smith op (xxiii).

Grote invloed op Pitt, tot die in oorlogen met Frankrijk verzeild raakte en snel geld nodig had (xvii). Vrijhandel leek een utopie, maar werd langzaamaan bewaarheid, vanaf ca. 1820 (xxx).

Wat wordt hier bedoeld? It should be remembered, too, that the all but universal adoption of -a guild or company system in chartered towns, the laws enforced against all combinations of labourers, and the excessive severity of the law of parochial settlement, made most kinds of labour cheap, and secured a somewhat beneficial monopoly to the employers of labour (xxix).

Smith schreef tegen de achtergrond van grote bevolkingsgroei en vooruitgang in de landbouw, die pas vanaf 1770 stokte, waarna de grondrentes explosief stegen (xxxi).

Boek I bewerken

Hoofdstuk 1: de arbeidsdeling. Voorbeeld van de naaldenfabriek. Arbeidsproductiviteit stijgt door oefening, omdat minder tijd verloren gaat aan het wisselen van gereedschap, en door de toepassing van machines. Dit werkt beter in de manufactuur dan in de landbouw: groter verschil in productiviteit tussen arme en rijke landen).

Innovatie zelf komt vaak (maar niet altijd) voort uit de arbeidsdeling: A great part of the machines made use of in those manufactures in which labour is most subdivided, were originally the inventions of common workmen, who, being each of them employed in some very simple operation, naturally turned their thoughts towards finding out easier and readier methods of performing it.

Hoofdstuk 2: de menselijke natuur. Arbeidsdeling komt voort uit the propensity to truck, barter, and exchange one thing for another, die mensen van dieren onderscheidt, zodra sommige jagers doorkrijgen dat het meer loont om boogmaker, timmerman, leerlooier of smid te worden dan zelf te jagen. Hiervoor is eerst een overschot nodig.

Het verschil tussen mensen is een kwestie van opleiding, meer dan aanleg: the very different genius which appears to distinguish men of different professions, when grown up to maturity, is not upon many occasions so much the cause as the effect of the division of labour.

Hoofdstuk 3: de reikwijdte van de markt beperkt de arbeidsdeling. Urbanisatie, beschikbaarheid van waterwegen vergroten de rijkdom en dus de arbeidsdeling.

Hoofdstuk 4: oorsprong van het geld. Fabel van de kleine handelaars (commercial society). Ruilhandel, goederengeld. Duurzaamheid en deelbaarheid van het metaal maakt dit het ideale materiaal. Baar metaal wordt langzaam vervangen door geslagen munt: overheidsgarantie op de kwaliteit.

Devaluatie als middel om staatsschuld te verlichten: in every country of the world, I believe, the avarice and injustice of princes and sovereign states, abusing the confidence of their subjects, have by degrees diminished the real quantity of metal, which had been originally contained in their coins. (...) By means of those operations the princes and sovereign states which performed them were enabled, in appearance, to pay their debts and to fulfil their engagements with a smaller quantity of silver than would otherwise have been requisite. (...) All other debtors in the state were allowed the same privilege, and might pay with the same nominal sum of the new and debased coin whatever they had borrowed in the old. Such operations, therefore, have always proved favourable to the debtor, and ruinous to the creditor, and have sometimes produced a greater and more universal revolution in the fortunes of private persons, than could have been occasioned by a very great public calamity.

Verschil tussen ruil- en gebruikswaarde. Waardeparadox. Fluctuaties rond de natuurlijke prijs (evenwichtsprijs).

Hoofdstuk 5: arbeidswaardetheorie. The value of any commodity, therefore, to the person who possesses it, and who means not to use or consume it himself, but to exchange it for other commodities, is equal to the quantity of labour which it enables him to purchase or command. Labour, therefore, is the real measure of the exchangeable value of all commodities. Geld is de macht om de arbeid van anderen te kopen, of hun product.

Arbeidstijd is onvergelijkbaar wegens verschil in vaardigheid. De (ruil-)markt maakt de vergelijking praktisch mogelijk in de vorm van een vergelijking van waren. De geldhandel zorgt voor een standaardisering, maar de waarde van geld (goud/zilver) fluctueert met de stand van de mijnen. Moeilijkheid van de mijnbouw (voor de mijnwerker) is de maat van de waarde van edelmetaal. At all times and places that is dear which it is difficult to come at, or which it costs much labour to acquire; and that cheap which is to be had easily, or with very little labour. Labour alone, therefore, never varying in its own value, is alone the ultimate and real standard by which the value of all commodities can at all times and places be estimated and compared. It is their real price; money is their nominal price only.

De waarde van arbeid is het beste uitgedrukt in graan, maar moet gecorrigeerd worden voor de maatschappelijke omstandigheden. De prijs van graan kan variëren, maar minder dan die van andere waren. Graanprijzen zijn ook beter bekend dan lonen.

Volgt een uiteenzetting over goud- en zilverprijzen en monetair beleid.

Hoofdstuk 6: loonarbeid en kapitaal. Fabel van de jagers die bever en hert uitwisselen. Onderscheid tussen loon en winst: The profits of stock, it may perhaps be thought are only a different name for the wages of a particular sort of labour, the labour of inspection and direction. They are, however, (...) regulated altogether by the value of the stock employed, and are greater or smaller in proportion to the extent of this stock.

Voorbeeld: algemene winstvoet 10%, twee firma's met hetzelfde aantal arbeiders en gelijk loon (20 × £15 = £300) maar een heeft duurder materiaal: £7000 vs. £700. Kapitaal van de firma's is £7300 en £1000, resp. (n.b.: kapitaal als flow; loonsom bij het kapitaal inbegrepen). Winst is dan £730 vs. £100, terwijl de arbeid van de ondernemer vergelijkbaar is.

De loonarbeider staat een deel van zijn product af. Prijs wordt niet meer alleen bepaald door loon, maar ook door grondrente en winst. De oorsprong hiervan ligt in de invoering van private grondeigendom, waardoor de bezitters zich het werk van anderen kunnen toe-eigenen. Rente op krediet, belasting, e.d., zijn alle afgeleid van loon, grondrente en winst.

Hoofdstuk 7: marktprijzen. Loon, rente en winst kennen elk een gemiddelde of 'natuurlijke' voet. De som van deze bepaalt de 'natuurlijke prijs' van elke waar: The commodity is then sold precisely for what it is worth.

Marktprijzen kunnen verschillen van natuurlijke prijzen. Het verschil wordt gereguleerd door de verhouding tussen aanbod en effectieve vraag (effectual demand), de vraag die gedekt wordt door het vermogen om de natuurlijke prijs te betalen. Marktevenwicht is evenwicht tussen deze beide factoren. Afwijkingen zullen, bij perfect liberty, de productie beïnvloeden, zodat de marktprijzen altijd naar de natuurlijke prijs tenderen. Hoe dichtbij ze komen is afhankelijk van de tak van bedrijvigheid. Met name landbouwproductie kent grote afwijkingen.

Markteffecten worden het hardste gevoeld door kapitalisten en arbeiders; grondrentes zijn doorgaans vastgelegd.

Monopolies en gilden verstoren de marktwerking en zullen de prijzen doorgaans verhogen. Ze kunnen de prijzen ook verlagen, maar nooit voor lang, aangezien aanbieders failliet gaan als de prijs te lang te laag is.

Hoofdstuk 8: loonvorming. Verhoging van de productiviteit maakt de waren goedkoper. Voor de producenten lijkt het echter alsof alle andere waren duurder worden, omdat het eigen product nu minder arbeidstijd waard is.

In de natuurtoestand behoort het gehele product aan de arbeider. De grondeigendom maakt hieraan een einde. Verder moet de arbeider in leven blijven tot het product af is. De functie van de kapitalist is dat die loon 'voorschiet' uit zijn kapitaal tot het product af is, in ruil voor een aandeel in het product. Dit geldt niet voor de zelfstandige, maar die is de uitzondering: in every part of Europe, twenty workmen serve under a master for one that is independent.

De loonvorming is een ongelijke strijd. De bazen zijn met minder, en dus makkelijker te organiseren; ze hebben bovendien een reserve om op te teren. Samenspanning van de arbeiders is bij wet verboden en als het toch tot strijd komt, staat hun levensonderhoud onder druk.

Wat tot stand komt is het natuurlijk loon, een loon dat genoeg is om een gezin van te onderhouden; om de arbeid te reproduceren, moeten twee kinderen de volwassen leeftijd bereiken. Grote vraag naar arbeid kan het loon boven het natuurlijke niveau doen uitstijgen. Overaanbod zal het niet tot onder dit niveau verlagen, maar eerder werkloosheid produceren.

It is not the actual greatness of national wealth, but its continual increase, which occasions a rise in the wages of labour. Pas als er groei is, is het veilig om reserves als kapitaal in te gaan zetten of inkomsten aan dienstboden uit te geven. Economische groei produceert zo bevolkingsgroei: the demand for men (...) regulates the production of men. Bij te lage beloning halen te weinig kinderen de volwassen leeftijd.

Hoofdstuk 9: de winstvoet. Concurrentie binnen de branche trekt de winstvoet gelijk, en net zo tussen de verschillende bedrijfstakken (wat is het mechanisme?). De algemene winstvoet is niet direct te observeren, maar kan worden afgeleid uit de rentevoet: in dichtbevolkte gebieden is de concurrentie feller, kapitaal meer voorradig, de vraag naar arbeid groter, het loon hoger en de rente lager dan op het platteland. In de koloniën is de rente erg hoog (6-8%), omdat er een schaarste aan kapitaal heerst, het land goedkoop is en de lonen hoog door gebrek aan arbeidskrachten. (Is het laatste hoofdstuk van Das Kapital een reactie op deze passage?) De nettowinstvoet, begrepen als brutowinst verminderd met een bedrag om risico's af te dekken, ligt een constant percentage boven de rentevoet.

Stijging van de winstvoet heeft een groter effect op de prijzen dan loonstijging: als de winstvoet in de gehele productieketen stijgt, werkt dit als samengestelde intrest.

Hoofdstuk 10: verschillen in beloning tussen de beroepen. Zowel loon als winstvoet neigen naar gemiddelden door concurrentie, maar dit hoofdstuk bespreekt de tegenwerkende factoren.

Ten eerste, vijf factoren m.b.t. de aard van het werk: moeilijkheid/viesheid/eerzaamheid, benodigde opleiding, risico op tijdelijke werkloosheid (constancy), vertrouwen (verantwoordelijkheid van de arts), kans van slagen. Deze gelden ook bij perfect liberty.

Winsten worden bepaald door slechts twee van deze factoren: agreeableness or disagreeableness (maar minder dan bij de arbeid) en risico. Verschillen in winstvoet zijn veel kleiner dan verschillen in loon. Veel ogenschijnlijke verschillen in ondernemerswinst komen voort uit het feit dat de ondernemer eigen arbeid inzet en dus feitelijk een loon verdient.

Ten tweede, institutionele factoren/situaties zonder perfect liberty.

Gildes en corporaties. The property which every man has in his own labour, as it is the original foundation of all other property, so it is the most sacred and inviolable. Gildes overtreden dit recht door uitoefening van bepaalde beroepen te monopoliseren. De leerperiodes worden kunstmatig laag gehouden, de prijzen hoog. In de handel met het platteland hebben de corporaties een voordeel: de plattelanders zijn verspreid en kunnen zich moeilijk organiseren, zodat de stedelijke corporaties de prijzen kunnen bepalen. Wettelijke bescherming voorkomt vrije concurrentie. Arbeiders zijn niet vrij om over te steken naar een beroep met hoger loon.

Importheffingen zijn de internationale variant van wetten die gildes beschermen. Beroemde opmerking over de conspiracy against the public.

Omgekeerde tendens: studiebeurzen, die het aanbod van geschoolden verhogen en de concurrentie in geschoolde beroepen verstoren. Dit geldt primair in de kerk, secundair in het onderwijs en het schrijverschap, waar de afvallers terechtkomen die geen baantje in de kerk kunnen vinden. Deze verstoring is echter in het publieke belang omdat onderwijs weider verbreid raakt.

Restricties op arbeidsmigratie (Poor Laws, Law of Settlement) voorkomen natuurlijke loonvorming.

Hoofdstuk 11: grondrentes; polemiek tegen het grondbezit. De natuurlijke grondrente is het maximum dat de bezitter uit de pachter kan persen, overlatende the smallest share with which the tenant can content himself without being a loser, inclusief de lokaal gebruikelijke winst op landbouw.

Grondrente is iets anders dan kapitaalwinst, zoals blijkt uit de bedragen die gevraagd worden voor onbebouwde grond, grond nabij de kust, etc.

Bespreking van de factoren die grondprijzen beïnvloeden: kwaliteit van de grond zelf, verbeteringen in de buurt (steden, wegen, rivieren, kanalen), vraag en aanbod.

Boek II bewerken

Hoofdstuk 1: de verdeling van rijkdom (stock). Definitie van kapitaal. Onderscheid consumptiefonds-kapitaal. Onderscheid vast en circulerend kapitaal.

Toepassing van deze onderscheiden op het kapitaal van een gehele natie. Though a house (...) may yield a revenue to its proprietor, and thereby serve in the function of a capital to him, it cannot yield any to the public, nor serve in the function of a capital to it, and the revenue of the whole body of the people can never be in the smallest degree increased by it (logisch gevolg van de arbeidswaardetheorie; vgl. Steuarts positieve en relatieve winst, Marx' winst uit vervreemding).

Het vaste kapitaal bestaat uit machines en werktuigen, gebouwen die gebruikt worden om winst te maken door productief gebruik (werkplaatsen, fabrieken, boerderijen, opslagplaatsen), verbeteringen aan het landschap en the acquired and useful abilities of all the inhabitants or members of the society ('menselijk kapitaal').

Circulerend kapitaal is geld, voorraden van kapitalisten, grondstoffen, onverkochte waren.

Het bestaan van kapitaal veronderstelt veiligheid en zekerheid; bij gebrek daaraan wordt rijkdom opgeslagen en bewaakt ipv. productief ingezet.

Hoofdstuk 2: bruto vs. netto nationaal inkomen (revenue), papiergeld. Bruto is de gehele productie. Netto is verwarrend:

  • eerst, bruto na aftrek van onderhoud aan vast en circulerend kapitaal;
  • dan, bruto na aftrek van wat vast kapitaal of geld wordt (door schepping of onderhoud), maar niet onderhoud aan enig ander circulerend kapitaal.

Hoe dan ook zijn vast kapitaal en de geldvoorraad geen deel van het nationaal inkomen. Papiergeld is goedkoper te onderhouden dan edelmetaal en neemt een minder grote hap uit het nationaal inkomen.

Transformatieprobleem bewerken

Het transformatieprobleem is in de marxistische economie de vraag naar de 'koppeling' tussen enerzijds Marx' waardewet, anderzijds de leer van natuurlijke prijzen uit de klassieke economie. De veronderstelde onoplosbaarheid van het probleem is sinds eind 19e eeuw aanleiding geweest voor aanvallen op de waardewet, maar sindsdien zijn diverse oplossingen aangedragen.

Klassieke prijstheorie bewerken

In de klassieke economie worden twee soorten evenwichtsprijzen, of waardes, van vervangbare goederen gehanteerd, die tot stand komen in verschillende organisaties van de productie.[1]

Het eerste type prijs is de directe prijs of (bij Marx) arbeidswaarde; deze is recht evenredig aan de arbeidstijd die besteed is aan de productie en die in het goed 'belichaamd' is (labour embodied). Adam Smith stelt zich in The Wealth of Nations een geldloze markteconomie voor met arbeid als enige productiefactor (early and rude state), waarin de producenten (jagers-verzamelaars) de volledige eigendom over hun product verkrijgen. Smith betoogt dat in zo'n economie, de evenwichtsprijs van ieder goed alleen bepaald kan worden door arbeidstijd: dat is de enige beschikbare maatstaf van waarde. Ook alles wat gekocht kan worden is het product van arbeid alleen, zodat koopkracht overeenkomt met het aansturen van andermans arbeid (labour commanded).

In het volgende model van de economie introduceert Smith particulier bezit van de productiemiddelen, waarin de voorheen vrije producenten loonarbeiders worden. Zij zijn nu verplicht de waarde van hun product te delen met de kapitalisten, die de arbeiders een uurloon doen toekomen terwijl zij zelf een winst op hun kapitaal behalen. Bij volledige mobiliteit van arbeid en kapitaal concurreren de kapitalisten om zowel arbeid als winst, zodat de lonen en winstvoeten (rendementen) rond een natuurlijk loon, w, en een natuurlijke winstvoet, r, schommelen. Deze samen bepalen de natuurlijke prijs (Smith) of productieprijs (Ricardo):

 

met M de materiaalkosten: de prijs van vlottend kapitaal en de afschrijving op vast kapitaal. Omdat kapitaal echter weer geproduceerd is door arbeid, kan de natuurlijke prijs verticaal geïntegreerd worden zodat elke natuurlijke prijs is opgebouwd uit enkel loon en winst: de materiaalkosten zijn uiteindelijk ook loonkosten, en de natuurlijke prijs is nog steeds evenredig aan arbeidstijd, waarvan alleen een deel wordt afgestaan aan de kapitalisten: de waarde als labour embodied is nu kleiner dan de waarde als labour commanded. Marx laat de vermenigvuldiging met het uurloon w achterwege en spreekt van waarde in plaats van prijs, opgebouwd uit de waarden van constant kapitaal (materiaalkosten), variabel kapitaal (loonkosten) en meerwaarde. Deze waarde, in arbeidsuren, luidt

 

De winstvoet wordt in eerste instantie bepaald door het gedeelte van hun product dat de arbeiders afstaan, dus door de verhouding m/v, de meerwaardevoet. Concurrentie tussen kapitalisten om arbeid trekt deze verhouding naar een evenwichtsniveau. Stilzwijgend is tot nu toe aangenomen dat de productiestructuur een bijzondere vorm heeft, namelijk dat alle bedrijven dezelfde verhouding tussen constant kapitaal en variabel kapitaal hebben. Marx noemt deze verhouding c/v de organische samenstelling van het kapitaal; ze komt ongeveer overeen met het begrip kapitaalintensiteit en drukt de technische organisatie van een bedrijf uit. Ricardo had al opgemerkt dat deze verhouding niet een enkel evenwichtsniveau kent, doordat in verschillende bedrijfstakken verschillende technieken nodig zijn. Hierdoor gaan de winstvoeten van bedrijfstakken uit elkaar lopen. Het bewijs hiervoor ligt besloten in de definitie van de winstvoet r:

 

Als m/v een constante is, dan wordt de winstvoet bepaald door c/v, die per bedrijfstak verschilt. Maar de concurrentie om kapitaal zal de winstvoeten alsnog gelijk trekken, zodat de winstvoet r alleen nog de gemiddelde winstvoet in de economie als geheel is. De productieprijzen zijn bij afwijkende winstvoeten dus niet langer evenredig aan de waarde/arbeidstijd: er moet een transformatie worden uitgevoerd om van arbeidstijden productieprijzen te maken.

Prijs vs. waarde bewerken

Arbeidswaardetheorie bewerken

In het macro-economische model van Het Kapitaal, delen I en II, produceert een kapitalistisch ingerichte economie een totaal maatschappelijk product ter waarde van C + L, met C = de waarde van de verbruikte grond- en hulpstoffen en de afschrijving op gereedschappen en machines (het constante kapitaal) en L = de waarde die arbeid hieraan toevoegt. Zowel C als L gemeten in termen van arbeidsuren; in het geval van C is dat de hoeveelheid uren die nodig zouden zijn om dit constante kapitaal te vervangen.

De toegevoegde waarde L bevat de loonsom V die benodigd is om de arbeidskracht te reproduceren. Het overige deel van L is de meerwaarde M, die aan de kapitalisten (investeerders) toekomt en de basis vormt voor zowel hun consumptie als de economische groei (door herinvestering). Er geldt L = V + M, dus de totaal geproduceerde waarde is C + V + M.

In Het Kapitaal I en II maakt Marx de expliciete aanname dat alle producten tegen hun waarde verhandeld worden. Hij wijst één goed, namelijk goud, aan om de functie van geld (de numéraire) te vervullen. De waarde van goud is de arbeidstijd die nodig is om het uit de mijnen te halen. De evenwichtsprijs van iedere waar is dan de individuele waarde c + v + m, gedeeld door de waarde van goud. (Deze deling wordt in het vervolg impliciet gelaten. Kleine letters zijn waarden per onderneming, hoofdletters zijn geaggregeerde grootheden.)

De meerwaarde vormt in dit schema de winst van de kapitalisten. Iedere onderneming produceert nu een waarde

c + v + m = c + v + ρ (c + v)

bestaande uit de waarde c + v van de inputs, vermeerderd met een winstvoet (rendement) ρ.[2]

Productieprijzentheorie bewerken

Bij Adam Smith en David Ricardo is een theorie van prijsvorming te vinden, waarin de productieprijs (of natuurlijke prijs) van een goed is opgebouwd als

P = (1 + r) K,

lees, prijs = kosten van productie, vermeerderd met een winstvoet r. In Marx' simpele model zijn de kosten van productie gelijk aan c + v; dan moet Marx' ρ gelijk zijn aan Ricardo r.

Wat Smith en Ricardo echter ook betoogden is dat de winstvoet neigt naar één enkel evenwichtsniveau in de economie als geheel. Dit gebeurt onder druk van concurrentie om investeringskapitaal: meer dan gemiddeld winstgevende branches trekken kapitaal aan (in de vorm van nieuwe ondernemingen, dan wel uitbreiding van de huidige), hetgeen leidt tot uitbreiding van het aanbod en daling van de prijzen. In benedengemiddeld presterende branches, daarentegen, vindt minder uitbreiding plaats en stoppen zelfs ondernemingen, zodat het aanbod daalt ten opzichte van de vraag en de prijzen stijgen. Het evenwichtsniveau dat ontstaat is eenzelfde winstvoet in alle takken van productie.

In Marx' simpele model is dit onmogelijk, omdat zijn winstvoet is opgebouwd als

 

De winstvoet is dus afhankelijk van de factoren m/v en c/v. Deze stellen respectievelijk de lengte en intensiteit van de werkdag en de techniek (vooral de kapitaalintensiteit) voor. Omdat deze per bedrijfstak verschillen, zal in iedere bedrijfstak een andere waardewinstvoet van toepassing zijn: binnen iedere bedrijfstak trekt concurrentie op de lange termijn de productietechnieken gelijk, maar technieken uit de ene tak zijn niet per se toepasbaar in andere takken.

In deel III van Het Kapitaal onderkent Marx de discrepantie tussen de arbeidswaardetheorie en de productieprijzentheorie en stelt hij een transformatieprocedure voor om waarden in productieprijzen om te zetten.

Marx' transformatie bewerken

Om de transformatie van de meerwaarde in winst te bepalen, stelt Marx voor dat, voor de economie als geheel, aan drie voorwaarden moet worden voldaan:

  • de totale winst is = de totale meerwaarde;
  • de totale prijs is = de totale waarde;
  • de waardewinstvoet = de prijswinstvoet (r = ρ).

Aannemend dat het reële arbeidsloon constant is (zeg w), kunnen Marx' waarden geïnterpreteerd worden als productiekosten:

K = w (C + V).

De meerwaarde kan echter niet zomaar geïnterpreteerd worden als de klassieke winst. Als dat wel zo was, dan zou de waardewinstvoet ρ = M/(C+V) gelijk moeten zijn aan r. Delen we in deze breuk echter teller en noemer door V:

 

De waardewinstvoet wordt dus bepaald door enerzijds de meerwaardevoet M/V, anderzijds de organische samenstelling van het kapitaal, C/V. De eerste geeft aan hoeveel uren per dag de arbeiders bezig zijn met de productie van meerwaarde, t.o.v. de tijd die ze bezig zijn om hun loon voor de werkgever terug te verdienen. De tweede wordt vooral bepaald door de kapitaalintensiteit, en dus de stand van techniek. Onder druk van concurrentie zal M/(C+V) per branche gelijkgetrokken worden, maar omdat productietechnieken uit de ene branche niet zonder meer inzetbaar zijn in andere branches, geldt dit niet over de grenzen van de bedrijfstakken heen. Er is dus een aparte waardewinstvoet per bedrijfstak, maar één prijswinstvoet r.

Noten bewerken

  1. De volgende samenvatting gebruikt termen van Smith, Ricardo en Marx en moderne formaliseringen door elkaar.
  2. De Griekse letter rho.