Fenomenalisme is de opvatting dat van fysieke objecten niet met recht kan worden gezegd dat ze op zichzelf bestaan, maar alleen als perceptuele verschijnselen of zintuiglijke prikkels (bijv. roodheid, hardheid, zachtheid, zoetheid, enz.) die zich in tijd en ruimte bevinden. Met name sommige vormen van fenomenalisme reduceren het praten over fysieke objecten in de buitenwereld tot het praten over bundels sense-data.

Algemeen bewerken

Fenomenalisme is een radicale vorm van empirisme, en heeft zijn wortels in de ontologische visie op de natuur van de ervaring, zoals gegeven in George Berkeley's subjectief idealisme. John Stuart Mill had een waarnemingstheorie, die ook wel klassiek fenomenalisme genoemd wordt.

Het fenomenalisme werd overgenomen door Bertrand Russell en vele logisch positivisten in de loop van de vroege 20e eeuw[1]. De theorie hield echter maar een korte tijd stand. Latere filosofen zoals bijvoorbeeld Alfred Jules Ayer namen een meer linguïstische benadering ten aanzien van de betekenis van zintuiglijke indrukken.

Literatuur bewerken

  • Isaiah Berlin (2004), The Refutation of Phenomenalism. The Isaiah Berlin Virtual Library.
  • John Bolender (1998), "Factual Phenomenalism: a Supervenience Theory", in SORITES Issue #09. April 1998. Pp. 16-31.
  • R. Chisholm (1948), "The Problem of Empiricism", in: The Journal of Philosophy 45 (1948): 512-7.
  • Arthur Danto (1965), Nietzsche as Philosopher, Macmillan, 1965
  • Arthur Danto (1989), Connections to the World, Harper & Row, 1989.
  • R. Firth (1950), "Radical Empiricism and Perceptual Relativity", in: Philosophical Review.
  • C. I. Lewis (1946), An Analysis of Knowledge and Valuation, LaSalle, Illinois: Open Court, pp. 240, 248-9.
  • Gianni Vattimo en Gaetano Chiurazzi red. (2004), "Fenomenismo", in: L'Enciclopedia Garzanti di Filosofia, Third Edition. Milan: Garzanti.

Zie ook bewerken

Referenties bewerken

  1. Russell, Bertrand, Mysticism and Logic and Other Essays, London, Longmans, Green, 1918.