Antonie Caan

admiraal en gouverneur in dienst van de Vereenigde Oostindische Compagnie

Antonie Caan, ook wel gespeld als Anthony Caen of Antonio Caen (? – Batavia, 11 augustus 1648) was een admiraal en gouverneur in dienst van de Vereenigde Oostindische Compagnie.

Biografie bewerken

Caan begon zijn loopbaan als militair. Hij was luitenant toen hij in 1621 in Batavia verkozen werd als lid van het College van Schepenen (ook wel de Schepenbank genoemd). In februari 1622 werd hij baljuw.[1] Zowel het College van Schepenen als het ambt van baljuw waren in 1620 bij de stichting van de stad ingesteld, met een jurisdictie voor Batavia en omstreken. Het college fungeerde als gemeentebestuur en rechtbank. De baljuw had als taak de opsporing en aanhouding van wetsovertreders en hij trad op als aanklager bij het college[2].

 
Handelsgebied van de VOC. Kaart van ca. 1665.

Na 1624 hield Caan zich enkele jaren bezig met de kaapvaart in de Golf van Bengalen, waarbij hij met drie door hemzelf en een compagnon uitgeruste schepen met een bemanning zonder gage maar met aandeel in de buit op schepen van de Portugezen en de Spanjaarden joeg. Hoe succesvol dit was is onduidelijk. In november 1627 meldde hij in Masulipatnam dat hij twee Portugese schepen had buitgemaakt maar weer had verloren in een storm en op een rif. Hij bestreek met deze activiteiten de kusten van Arakan, Bengalen, Coromandel en Ceylon. Op dat eiland, aan de oostkust bij Batticaloa, liep een aantal van zijn mannen weg om dienst te nemen aan het hof van de koning van Kandy.

Na deze vrijbuitertijd nam hij in Batavia het ambt van baljuw weer op.[3] Begin 1632 bracht hij een bezoek aan de vorst van Boeton om hem van de steun van de VOC tegen de dreiging vanuit Makassar te verzekeren. Ook aan de sultan van Makassar bracht hij een bezoek, waarbij in goede sfeer beleefdheden werden uitgewisseld. Makassar was de VOC een doorn in het oog omdat de Makassaren volop handel dreven buiten de VOC om, ook met de Portugezen en de Engelsen. Een paar keer was het uitgedraaid op wederzijdse moordpartijen tussen Makassaren en scheepsbemanningen van de VOC.[4] In hetzelfde jaar werd hij met vier schepen als gezant naar de koning van Siam en de koningin van Pattani gezonden. Pattani was meestal een vazalstaat van Siam maar had die staat in 1630 de oorlog verklaard. Caan had als doel de koningin van Pattani ertoe te bewegen zich weer aan te sluiten bij het verbond van de VOC met Siam en andere Maleise staten. In Pattani werd hij hartelijk ontvangen maar de koningin was onvermurwbaar. In september arriveerde hij in Ayutthaya in Siam, waar hij probeerde contracten te sluiten voor de leverantie van rijst voor Batavia en hertenvellen en sappanhout voor de handel op Japan. Dit wist hij slechts ten dele te bewerkstelligen, belemmerd door de obstructie en ceremoniële protocollen aan het hof. 'In somma soo comen wij soo wijs thuys als uyt gegaen zijn zonder ieyts uytgerecht te hebben. Mogen dan op die manieren ons mondt eens veegen en seggen dat wij niet gegeten en hebben'.[4]

In 1634 keerde hij terug naar Nederland, om al in februari 1636 weer terug te gaan naar Indië.[5] Hij vertrok uit de Wielingen met een vloot van 9 schepen en kwam in juli in Batavia aan, een snelle reis voor die tijd.[3] Onderweg hadden opvarenden van zijn schip Banda voor het eerst zwarte zwanen gezien, aan de kust van Eendrachtsland, het tegenwoordige Australië.[6]

 
De Noordelijke Molukken. Makian, Mori, Mare, Tidore en Ternate.

Hij werd dat jaar benoemd tot extra-ordinaris Raad van Indië, en vergezelde Antonie van Diemen in een vloot van 17 schepen met 2000 matrozen en soldaten naar de Molukken om het monopolie op de kruidnagelhandel te versterken, een nieuw verdrag te sluiten met sultan Hamza van Ternate en strijd te leveren met vertegenwoordigers van de sultan op het schiereiland Hoamoal op Ceram, dat onder zijn gezag viel. Deze zogeheten kimelaha ontdoken het handelsverdrag van de VOC met sultan Hamza. In januari 1637 werd het tegenover Ambon op Hoamoal gelegen smokkelaarsfort van Luciella (het huidige Lesiela) veroverd, waar een garnizoen van 400 man onder Willem Coster werd geplaatst. Ook voer de vloot naar Makassar, waar Caan op verzoek van Van Diemen, omdat hij 'wel ervaerren in de Maleytsche tael' was[7], met een gevolg aan land ging en de vorst aan zijn hof opzocht. Hij slaagde erin een verbond tot stand te brengen, maar een loge vestigen op Makassar werd de Compagnie niet toegestaan. Tot in 1638 bleef hij met van Diemen proberen in deze streken goede handelsbetrekkingen voor de Compagnie te realiseren.[8]

 
Het Portugese fort van Trincomalee op een kaart uit 1606

In juli 1638 vertrok hij als bevelhebber van een vloot van 12 schepen naar Goa voor de jaarlijkse blokkade van die stad.[9] Op de terugweg, begin 1639, voer de vloot naar Ceylon om samen met een leger van de koning van Kandy, Raja Singha II, een poging te doen Colombo op de Portugezen te veroveren. Daar aangekomen was Raja Singha's leger echter nergens te bekennen. Na 2 weken wachten, en het afvuren van enige salvo's, besloot Caan naar Batticaloa aan de oostkust te varen. Dit fort was het jaar ervoor veroverd door Adam Westerwoldt, en had een garnizoen van zo'n 100 soldaten onder Willem Coster. Met hulp van dit garnizoen veroverde Caan het ten noorden van Batticaloa gelegen fort van Trincomalee. Nog geen twee uur nadat de Portugezen zich hadden overgegeven verscheen een leger van 3000 Kandianen die namens Raja Singha het fort opeisten. Caan weigerde dat en liet een garnizoen VOC soldaten achter.

In 1640 werd hij ordinaris Raad van Indië en landvoogd (gouverneur) van de Molukken, wat hij tot 1642 bleef, waarbij hij zijn troepenmacht regelmatig inzette. Een Makassaarse vloot van 36 vaartuigen en 1200 soldaten die optrok naar Ambon en Ceram werd 'totaal geruïneerd, aan spaenderen geschoten en in de vlam gestelt'.[9] Na in 1642 ook korte tijd landvoogd van Ambon geweest te zijn keerde hij in dat jaar terug naar Batavia, om echter in 1643 weer terug naar Ambon te gaan om te strijden tegen kruidnagelsmokkelaars en opstandelingen tegen het gezag van Sultan Hamza.  

In 1644 keerde hij als bevelhebber van de retourvloot van 7 schepen met een inkoopwaarde van iets meer dan 2 miljoen gulden terug naar Nederland.[8] Hij ontving hiervoor een beloning van 1800 gulden[10]. Snel ging hij daarna weer terug naar Indië en nam daar in 1646 al weer deel aan de strijd tussen de vorsten in de Molukken. Na de dood van de oude sultan Hamza in 1648 wist hij een opvolger op de troon te krijgen die de VOC goed gezind was, Mandarsjah, die de bestaande verdragen tussen Ternate en de VOC herbevestigde. Datzelfde jaar ging hij terug naar Batavia. Hier schreef hij aan gouverneur-generaal Van der Lijn en de Raad van Indië een rapport, dat hij op 1 juli ondertekende. Een maand later, op 11 augustus van dat jaar, na drie weken een 'teerende pinnelijcke zieckte' uitgestaan te hebben,[11] overleed hij. Voor Van der Lijn het rapport doorstuurde naar de Heren XVII voegde hij eraan toe dat Caan 'hiermede voor 't laetste de Generale Compagnie een overtreffelijcken dienst heeft gedaan'.[4]