Franjetenen danken de naam aan de huidflapjes aan de tenen; vlezige franjes die als 'sneeuwschoenen' worden gebruikt om over het hete zand te rennen. Ze hebben een vaal rode kleur met zandkleur-achtige vlekken, ook de buik is zandkleurig.
Bekende soorten zijn de grootschubfranjeteen (A. boskianus), die tot 20 centimeter lang wordt en in Egypte en Saoedi-Arabië voorkomt. Deze dieren zijn meestal koperbruin, met afhankelijk van de leeftijd 10 of twaalf rijen kleine vlekjes of vlekkige strepen in de flank. In Europa komt (A. erythrurus) voor, de 'gewone' franjeteenhagedis, die in het zuidelijke deel van het Iberisch Schiereiland en grote delen van Portugal leeft. Deze laatste soort bereikt een lichaamslengte inclusief staart tot 25 centimeter. De juvenielen zijn te herkennen aan hun felrode staart.
De habitat is zeer variabel maar bestaat vaak uit drogere gebieden zoals graslanden, zandduinen, en stranden, kreupelhout, rotsachtige streken, woestijnen en halfwoestijnen.[3]
Door de internationale natuurbeschermingsorganisatie IUCN is aan 32 soorten een beschermingsstatus toegewezen. Zestien soorten worden beschouwd als 'veilig' (Least Concern of LC), twee soorten als 'kwetsbaar' (Vulnerable of VU) en twee als 'gevoelig' (Near Threatened of NT). Vijf soorten staan te boek als 'onzeker' (Data Deficient of DD) en drie soorten worden gezien als 'bedreigd' (Endangered of EN). Vier soorten ten slotte worden geclassificeerd als 'ernstig bedreigd' (Critically Endangered of CR).[3]
Franjetenen zijn slanke, snelle dieren. Hoewel ze snel door de energie heen zijn, kunnen ze vliegensvlug over rotsen klauteren; vijanden winnen het niet op snelheid. De vrouwtjes zetten eieren af in het zand. Het voedsel bestaat uit insecten en met name kevers en keverlarven.
De wetenschappelijke naam van de groep werd voor het eerst voorgesteld door Arend Friedrich August Wiegmann in 1834.[2] Er zijn 42 verschillende soorten, inclusief de pas in 2017 wetenschappelijk beschreven soort Acanthodactylus margaritae.